Wolter te Riele (1867-1937)


Wolter te Riele werd op 8 september 1867 te Deventer geboren als zoon van Gerhardus te Riele, architect, en Berendina Maria Weijenborg. Op 29 augustus 1918 trouwde hij met Maria Francisca Gertruda Jeurgens (1882-1966). Het echtpaar kreeg één zoon. Te Riele overleed op 13 februari 1937 te Utrecht. Te Riele kreeg in de jaren 1880 een bouwkundige opleiding op de St. Lucasschool in Gent. Dit was een instituut op streng katholieke grondslag, dat een sterk ambachtelijke beroepsopleiding in de christelijke kunst verzorgde. De middeleeuwse Gotiek gold als de christelijke stijl bij uitstek, als een lichtend voorbeeld voor de contemporaine kerkelijke architectuur. Vervolgens ging Wolter in de leer bij de meest bekende vertegenwoordiger van de Neogotiek in ons land, de katholieke architect P.J.H. Cuypers.

In de periode 1895-1896 was Te Riele onder diens supervisie opzichter bij de restauratie van de hervormde kerk te Hattem. Hij rondde zijn opleiding in Londen af met een cursus middeleeuwse kunstgeschiedenis. Terug in Nederland vestigde hij zich als architect in Deventer. Een van zijn eerste opdrachten was de bouw van een 'gesticht' met 'bewaarscholen' voor de zusters Recollectinnen te Lichtenvoorde. Daarnaast ontwierp Te Riele zeer uiteenlopende gebouwen: fabrieken, gestichten, huizen, kapellen, kerken, parochiehuizen, pastorieën, scholen, verenigingsgebouwen, villa's, winkelpanden, woonkwartieren en ziekenhuizen. Ook tekende hij een gedenkteken, een grafmonument, een lijkhuisje, een sanatorium en een zusterhuis. Binnen zijn oeuvre neemt de kerkbouw de voornaamste plaats in.

In de literatuur wordt de H. Georgius in Almelo (1901-1903) zijn eerste kerk genoemd, hoewel de St. Lucas te Elden bij Arnhem (tot 1902) ongeveer gelijktijdig werd uitgevoerd. Ondanks zijn opleiding in streng neogotische geest eiste Te Riele al spoedig enige vrijheid voor zich op. Zijn derde kerk, de St. Stephanus te Hertme bij Borne (1902-1903), kreeg een opmerkelijk schip. Het bestaat uit een brede middenruimte, die niet geflankeerd wordt door zijbeuken, maar door processiegangen. In de middenruimte bevinden zich de plaatsen van de gelovigen, die - niet gehinderd door pijlers - onbelemmerd op het hoofdaltaar kunnen zien en aldus meer bij de H. Diensten betrokken zijn. De pijlers zijn naast de banken opgesteld.

Te Riele koos deze vorm eveneens voor de St. Cornelius te Luttenberg (1904-1906), dit tegen de zin in van de invloedrijke bouwkundige adviseur van het aartsbisdom, mgr. G. W. van Heukelum. De starre denkbeelden van deze 'dogmatische' aanhanger van de Gotiek lieten nauwelijks ruimte voor oorspronkelijke ideeën. Van Heukelum meende dat het ontwerp geheel in strijd was met 'de bouwtraditie onzer voorvaderen'. Toen het parochiebestuur van Cothen (Utrecht) in 1904-1905 een dergelijke kerk wilde bouwen, verhinderde hij dat. De vijfde kerk van Te Riele werd dan ook een traditioneel gebouw met een drie-beukig schip.

Te Riele is, na het overlijden van Van Heukelum in 1910, niet teruggekeerd tot het principe van het schip met de processiegangen. Wél bleef hij ervoor zorgen dat de gelovigen niet te ver van hoofdaltaar en preekstoel kwamen te zitten, door het schip niet te lang te maken en zoveel mogelijk kerkgangers in het centrale gedeelte plaats te laten nemen. De veranderingen in zijn kerken na 1910 hebben niet zozeer betrekking op de plattegrond alswel op bepaalde details en het type gewelven. Af en toe zijn duidelijk Romaanse invloeden te bespeuren, zodat Te Riele niet zonder meer als neogoticus mag worden gekwalificeerd.

Wolter te Riele besloot zijn geluk ook buiten het aartsbisdom beproeven en opende in 1912 een kantoor in Nijmegen. Zijn enige kerk in het bisdom 's-Hertogenbosch uit die periode is de grote H. Antonius van Padua te Millingen (1913-1914). De tegenvallende belangstelling zal er de oorzaak van zijn geweest, dat het Nijmeegse kantoor in 1918 weer werd gesloten. In dat jaar vestigde hij zich vanuit Deventer in Utrecht.

In de jaren twintig was Te Riele een bekende kerkenbouwer. In die periode werden niet minder dan zevenentwintig door hem ontworpen kerken gebouwd, ongeveer een derde van zijn totale oeuvre. Hoewel de katholieke kerkbouw in deze periode gekenmerkt werd door een grote experimen-teerlust, is daarvan bij Te Riele weinig te bespeuren. De vijftigjarige bouwmeester had zijn stijl gevonden. Hoofdzakelijk onder invloed van architect A.J. Kropholler werd na de Eerste Wereldoorlog in de katholieke kerkarchitectuur soberheid in constructie en vormgeving regel. Deze soberheid komt het beste tot uiting in het feit, dat het grootste gedeelte van de kerk niet meer in steen werd overwelfd. Te Riele volgde deze nieuwe tendens niet; integendeel, hij hield onverkort vast aan het slaan van stenen gewelven. Ook het onrustige karakter, dat zijn werk sinds het tweede decennium van deze eeuw eigen is, staat in schril contrast met het rustige van Kropholler.

Dat Te Riele gezien werd als vertegenwoordiger van de behoudende richting blijkt uit de opdracht voor de Allerheiligste Drieëenheid in Oldenzaal (1929-1930). In het parochie-memoriaal wordt dit als volgt verwoord: 'Met de keuze van dit Mysterie, gronddogma van ons H. Geloof, wenscht de bouwheer te huldigen het Roomsche deel van Twente, dat zoo taai vasthield aan het Geloof. Het moet daarom een kerk worden in den antieken stijl, maar modern aangepast: het aloude Geloof is nog altijd nieuw'. Opmerkelijk is de symboliek van dit kerkgebouw. Niet alleen is het georiënteerd, dus met het koor naar het oosten gericht - zoals de meeste middeleeuwse, neogotische en door Te Riele ontworpen kerken - maar ook keert het getal drie (van Drieëenheid) herhaaldelijk in de architectonische onderdelen terug. In het destijds conservatieve Twente verrees ook Te Rieles laatste kerk, de H. Theresia van het Kindjezus in Borne (1934-1935). Hoewel deze uitwendig voor zijn doen eenvoudig is behandeld, vertoont het alweer weidse interieur een detaillering met een rustiger karakter dan voorheen.

Te Riele was één van de laatste in de traditie van de middeleeuwse kerkarchitectuur werkende architecten in Nederland.

Auteur: Z. Kolks

Uit: Overijsselse biografieën

Geboren:   08-09-1867 Deventer
Overleden:   13-02-1937 Utrecht
Vader:   Gerhardus te Riele, architect
Moeder:   Berendina Maria Weijenborg
Echtgeno(o)t(e):   Maria Francisca Gertruda Jeurgens (1882-1966)
Publicaties:   J.M. van Hardeyeld, 'Wolter te Riele', in: Bouwkundig Weekblad Architectura, 1937, nr. 9 (27 februari), 97-99. J.Th.J. Cuypers, 'In memoriam Wolter te Riele Gzn.', in: Het R.K. Bouwblad, jg. 8 nr. 17 (18 maart 1937), 264-266
Laatst bijgewerkt op:   15-04-2014