Johannes van Ommen (1350-1420)
Johannes van Ommen werd omstreeks 1350 geboren als zoon van Esseke (van Ommen) en Regelande. Hij stierf op 1 september 1420. Johannes van Ommen bracht een groot deel van zijn kinderjaren in Zwolle door en genoot daar onderwijs. In zijn jeugdjaren kreeg hij te kampen met een oogziekte waardoor hij voor de rest van zijn leven blind was. Als jongeman trok hij aan de hand van zijn moeder naar allerlei bedevaartplaatsen en bezochten moeder en zoon frequent de kerkdiensten in de eigen omgeving. In deze jaren werd het gemis aan licht in de ogen steeds meer vergoed door de groei van een innerlijk licht in zijn leven. Johannes was ongeveer dertig jaar oud toen hij in 1380 Geert Grote, de geestelijke vader van de Moderne Devotie, in Zwolle hoorde preken. Hij sloot zich aan bij deze nieuwe manier van leven en stopte met de bedevaarten. Waar Johannes maar de gelegenheid kreeg, luisterde hij naar de sermoenen van meester Geert, en deze op zijn beurt koesterde een bijzondere genegenheid voor de blinde volgeling. Mensen met vragen of problemen werden door Geert Grote vaak naar Johannes doorgestuurd voor verdere hulp.
Onder invloed van de ideeën van Geert Grote sloten Johannes van Ommen, ene Witte Coep en een zekere Wychman Rurinck zich aaneen tot een nieuwe leefgemeenschap. In de Bagijnenstraat in Zwolle lieten zij een huis bouwen naast het huis voor devote scholieren. Tijdens het bezoek van meester Geert aan Zwolle in de vastentijd van 1384 klaagden Johannes en zijn medebroeders erover dat hun geestelijke concentratie ernstig werd belemmerd door het rumoer van het stadsleven. Samen gingen zij op zoek naar een rustige plek buiten de Diezerpoort. Meester Geert wees de broeders op een dal aan de oostkant van de Nemelerberg. Daar bouwden Johannes en de zijnen een eenvoudig onderkomen van hout en leem en gedekt met stro. Toen Geert Grote ongeveer een maand voor zijn overlijden (20 augustus 1384) weer in Zwolle was, gaf hij aan Johannes en zijn medebroeders zijn huis in de Bagijnenstraat in bruikleen. Hield deze daad verband met de groei van de vernieuwingsbeweging en/of wilde Geert Grote de broeders aldus bewaren voor een al te verre afzondering?
Op 13 april 1386 schonken de geërfden van Berkum en Nemele aan de nieuwe broederschap het land 'in den berghe', dat zij reeds in gebruik genomen hadden. De erfgenamen stelden als voorwaarde dat daar arme manspersonen gehuisvest zouden worden, die wilden leven en werken volgens bepaalde regels: hun aantal zou niet onbeperkt uitgebreid kunnen worden. In 1395 bleek de gemeenschap onder leiding van Johannes te bestaan uit twintig leken, vijf geestelijken en een priester. De vraag begon zich op te dringen, welke definitieve vorm dit gemeenschappelijke leven moest krijgen. Zouden de evangelische raden van gehoorzaamheid, kuisheid en armoede voor de toekomst voldoende zijn als huisregels voor deze gemeenschap of zouden ze ook het gezag van kloostergeloften moeten krijgen ? Het doel van de Moderne Devotie was echter bestrijding van allerlei misstanden binnen de kloosters en bij de geestelijkheid met tegelijk een grote openheid naar de wereld. Deze vernieuwing mocht niet opnieuw worden ingekapseld door kerkelijk recht of binnen een kloosterorde. Bovendien moest ook de lekenbeweging, waartoe Johannes zelf behoorde, zijn kansen houden. Toch diende er een sterkere binding aan regels komen.
Op 18 januari 1398 willigde bisschop Frederik van Blankenheim het verzoek van de priesters en geestelijken op de Agnietenberg - zoals de stichting zich toen noemde - in om een klooster te stichten van de orde van regulieren naar de regel van Augustinus. Zij mochten dit doen op de Nemelerberg of op een geschikte plaats in de parochie Dalfsen. Men koos het erve en goed Westerhof in de buurschap Gerner onder Dalfsen. Al vrij snel bleek dit geen goede keuze te zijn geweest en een halfjaar na de vestiging stond bisschop Frederik al toe dat het pas gestichte klooster met alle rechten en privileges verplaatst werd naar de Agnietenberg. Daardoor kwam Johannes van Ommen in grote moeilijkheden. Hij was met de meeste lekebroeders niet meegegaan met de kloosterstichting te Gerner en nu werd hij op de Agnietenberg geconfronteerd met de bouw van een klooster. Dit ging volstrekt tegen zijn principes in. Vlak voor Pasen 1399 werd Johannes van Kempen uit het klooster Windesheim, oudere broer van Thomas a Kempis, benoemd tot eerste prior van het klooster op de Agnietenberg. Johannes van Ommen meende dat daarbinnen voor zijn ideeën over de Moderne Devotie geen ruimte was en met een aantal lekebroeders trok hij naar het Land van Vollenhove waar hij op de Sint Jans Kamp een nieuwe gemeenschap stichtte, die hij wijdde aan de heilige Drievuldigheid.
Al scheidden de wegen van de geestelijke nazaten van Geert Grote zich aldus, toch bleef er een goede verstandhouding bestaan tussen de kloosterlingen op de Agnietenberg bij Zwolle en de broeders 'oppen Swol' in het kerspel Vollenhove. De adviezen van Johannes van Ommen bleven een zeker gezag houden, een enkele keer zelfs tot in het klooster Windesheim. Spoedig bleek het wenselijk dat ook de gemeenschap op de Sint Jans Kamp zich ging aansluiten bij een breder verband. De keuze van Johannes en zijn medebroeders viel op de Tertiarissen, naar de Derde Regel van Franciscus van Assisi. Met deze aansluiting hield Johannes de nodige ruimte voor zijn interpretatie van de Moderne Devotie en de toepassing van de evangelische raden van beschikbaar zijn, zuiver leven en samen delen.
Johannes, die mocht beleven dat zijn convent op de Sint Jans Kamp nog tot grote bloei kwam, was in de zomer van 1420 op bezoek bij de zusters in het Sint Catharinaklooster te Almelo toen hij ziek werd. Hij stierf er op 1 september 1420 op de leeftijd van zeventig jaar. Johannes van Ommen, de geliefde leerling van Geert Grote, die ondanks zijn blindheid meer 'gezien' had dan de meesten van zijn tijdgenoten.
Auteur: P. Datema
Uit: Overijsselse biografieën
Geboren: | circa 1350 Zwolle | |
Overleden: | 01-09-1420 Almelo | |
Vader: | Esseke (van Ommen) | |
Moeder: | Regelande | |
Publicaties: | Thomas a Kempis, Chronicon canonicomtn regularium Montis Sanctae Ag-netis, Antwerpen 1621 Het Frensweger Handschrift (ed. W.J. Alberts en A.L. Hulshoff), Groningen 1958 P. Datema, 'De beide "kloosters" in het Ambt Vollenhove', in: Uit de geschiedenis van Brederwiede (red. K. Dijkstra e.a.), Kampen 1986 | |
Laatst bijgewerkt op: | 09-04-2014 |