Lebuïnus / Liafwin
Van de achtste-eeuwse geloofsprediker Liafwin - de naam betekent 'lieve vriend'- zijn noch geboortejaar noch plaats van herkomst bekend. Evenmin is overgeleverd op welk tijdstip deze Angelsaksische monnik de Noordzee overstak om op het vasteland heidenen tot het Christendom te brengen. Heel misschien nam Liafwin na de oversteek aanvankelijk zijn intrek in de Benedictijnenabdij Sithiu, waarvan een restant heden nog te zien valt in de Franse stad Sint-Omaars.
Op een gegeven moment vinden wij Liafwin te Utrecht. Hij is dan priester, dus minstens dertig jaar oud. De vermaarde abt Gregorius, sinds vermoedelijk circa 755 leider van het Utrechtse bisdom, gaf hem toestemming missiewerk te verrichten nabij de IJssel, ter hoogte van de grens-zoom tussen het onder Frankische heerschappij staande bisdom Utrecht en de meer oostelijk gelegen woongebieden van de nog overwegend heidense volksstam der Saksen. Laifwins geloofsijver bewerkstelligde er de bouw van een bedehuis te Wilp aan de IJssel, tegenover Deventer. Vervolgens waagde Liafwin zich over de IJssel. In gezelschap van zijn landgenoot Marchelm liet hij vlak over de rivier, te Deventer, een kerkje bouwen in een nog prille handelsvesting van Friese en andere kooplieden. Ook hier ontbreekt eenjaartal. Met waarschijnlijk Deventer als thuisbasis trok Liafwin verder oostwaarts om de heidense Saksen op te zoeken in hun kernland.
De Angelsaks wist dat hij zich bij deze Saksen goed verstaanbaar zou kunnen maken. Groepen Saksen waren immers, drie eeuwen eerder, vanuit het noordelijke kustgebied samen met onder andere groepen Angelen de noordzee overgestoken naar huidige Engeland. Daar waren ze sinds de zesde eeuw bekeerd tot het Christendom, een geloof dat Liafwin en andere Angelsaksische missionarissen nu wilden delen met hun op het vasteland achtergebleven stamgenoten. De continentale Saksen waren intussen niet blijven zitten in hun noordelijke woongebied. Ze waren, vooral in de zesde eeuw, zuidwaarts getrokken: zuidoostwaarts richting Thüringen, zuidwestwaarts richting de Rijn. In de achtste eeuw blijkt hun stam te zijn ingedeeld in drie naast elkaar gelegen provincies of 'heerschappijen'. De meest westelijke, Westfalië genoemd, strekte zich uit aan weerszijden van de rivier de Eems en deed haar invloed gelden tot in het schaars bewoonde gebied bij de IJssel. Het zullen Westfalingen zijn geweest die, ergens in het derde kwart van de achtste eeuw, een invasie ondernamen om te Deventer het kerkje van Liafwin in de as te leggen.
Gods bode herbouwde het bedehuis. Zijn bekeringsijver was er niet minder om geworden. Hij had intussen ervaren dat niet alle Saksen verstokte heidenen waren. Hij wist de vriendschap en de steun te winnen van dissidente Saksische edelen, die bereid waren zich te onderwerpen aan het geloof en het gezag van het machtige rijk der Franken.
In 768 was Karel, weldra 'de Grote' geheten, koning geworden over het aangrenzende deel van het Frankenrijk. Liafwin, zich in de rug gedekt wetend door de jonge boomlange christenkoning, beraamde een stoutmoedig plan, een huzarenstuk dat al vroeg uit de mond van ooggetuigen zou worden opgetekend en voor het nageslacht bewaard. In gezelschap van enkele illustere dissisente Saksen - kozend noemden ze hem 'Wini' - drong Liafwin, waarschijnlijk vanuit het zuiden, diep door in het heidense land. Het reisdoel bevond zich bij de Porta Westfalica, bij het punt waar de Wezer het Wezergebergte doorsnijdt. Daar, bij het plaatsje Marklo, lag de centrale cultus- en vergaderplaats van de Saksen. Juist op het moment dat daar de afgevaardigden aller Saksen hun vergadering hielden over zaken de stam betreffende, arriveerde het curieuze gezelschapje. In vol priesterornaat, het Christuskruis geheven, betrad Liafwin de kring van de hoge vergadering en riep: 'Luister! Luistert! Ik ben de bode van de almachtige God. Zijn gebod breng ik u Saksen!' Liafwin bezwoer de assemblee de goden en demonen der vaderen te verloochenen en zich te onderwerpen aan een hogere god, Liafwins God. Het tumult was enorm. Enkele afgevaardigden stonden de vreemde godsbode naar het leven. In een ondeelbaar ogenblik verdween deze uit het gezicht en ontging hem het lot dat zijn illustere voorganger Bonifacius in 754 te Dokkum had getroffen.
In zijn Marklose pleitpreek had Liafwin zich uitdagend gedragen. In hun eigen heiligdom hadden de verbaasde Saksen te horen gekregen dat, als ze zich niet tot het Christendom bekeerden, hun een militaire onderwerping aan het rijk van Karel de Grote, tevens dat van Christus, wachtte. Inderdaad begon kort daarop, in 772, de Frankenkoning een lange reeks militaire Saksenexpedities, beantwoord door even bloedige Saksische tegenaanvallen en vergeefse opstanden. Van deze 'preek met ijzeren tong' beleefde Liafwin alleen het eerste begin. Volgens een late, dubieuze tekst zou de Angelsaksische zendeling te Deventer zijn overleden, aan de 'kolde'. De tekst preciseert zelfs dat Liafwin overleed in de Assenstraat aldaar. Misschien is het toeval maar niet lang geleden zijn op het hoogste punt van deze straat onder het loopvlak begravingen gevonden van omstreeks Liafwins tijd. Deze kunnen bij benadering de plek aanduiden waar ooit Liafwins kerk stond. We weten dat Liafwin in of bij deze kerk zijn laatste rustplaats vond.
Geleerden hebben becijferd dat Liafwin moet zijn gestorven in of omtrent het jaar 773. Echt vast staat alleen 's mans sterfdag: 12 november, voor Deventer en verre omgeving later een 'rode' dat wil zeggen 'hoge' feestdag; een feestdag omdat een man Gods werd geacht zijn beste tijd te beleven in het hiernamaals, in de hemel. Daar stond de Saksenmissionaris zo dicht bij de Hemelse Heerser dat hij voortaan kon optreden als middelaar voor de gelovigen op aarde. Die bewaarden zijn stoffelijke resten als onderpand, om deze, zodra 's mans levensverhaal was verlengd met postume wonderdaden, tot het altaar te verheffen als 'stralende' reliek.
Het levensverhaal van de door het kerkvolk uitverkoren geachte Liafwin (de naam is intussen gelatiniseerd tot Lebuinus) en vooral zijn Marklo-optreden werden al vroeg opgetekend. Helaas zijn allerlei hem toegeschreven mirakelen niet op schrift overgeleverd. Zeker waren dat er spoedig voldoende voor een spontane heiligverklaring in een tijd waarin het woord suggestibiliteit nog onbekend was. Hier op aarde bezat Lebuinus, geholpen door de stijgende handelsbetekenis van Deventer, enkele eeuwen lang een grote uitstraling. In de elfde eeuw, op een vijfentwintigste juni, werd zijn lichaam binnen Deventer overgebracht naar een nieuw, hem waardig mausoleum, de huidige Grote Kerk. Tevoren al had een deel van de relikwie een centrale plaats gekregen in de Sint Michaelskerk te Hildesheim, het meesterstuk van vroeg-romaanse bouwkunst benoorden de Alpen.
Dat was nog niet alles. Reeds vroeg in de tiende eeuw had aan de bovenloop van de Schelde een Noordfranse monnik een nieuw, meer gezwollen Lebuinusleven geschreven. Nog geen eeuw later, in 1007, werd aan de benedenloop van diezelfde Schelde, te Gent, een geraamte plechtig ingehaald, afkomstig uit het Westbrabantse dorp Houtem. De beenderen werden gepresenteerd als de reliek van een onbekende heilige, een zekere Livinus, die ooit Brabant zou hebben gekerstend. Op hem werd te Gent een leven geschreven dat sterk herinnert aan dat van naamgenoot Lebuinus. De dubbelganger kreeg zowaar dezelfde sterf- en feestdag: 12 november. Wel werd deze Livinus de marteldood toegedicht die Lebuinus op zijn tocht naar Marklo net had misgelopen.
Auteur: A.C.F. Koch
Uit: Overijsselse biografieën
Zie ook Canon van Deventer
Zie ook Biografisch Portaal.
Kijk ook hier.
Overleden: | circa 0773 Deventer | |
Publicaties: | 'Vita Lebuini antiqua' (A. Hofmeistcr red.), in: Monumenta Germaniae Historica, Scriptores 30/2 (1934), 789-795 'Die Vitae sancti Liudgeri' (W. Diekamp red.), in: Die Geschichtsquellen des Bisthums Munster, 4, Munster 1881, 3-84 | |
Laatst bijgewerkt op: | 26-03-2014 |