Adrie Ladenius (1883-1953)


Gaatske Adriana Ladenius werd op 29 oktober 1883 in Emmen geboren als dochter van mr. Hendrik Johannes Ladenius, griffier in het kantongerecht te Emmen, later kantonrechter te Almelo, en Catharina Elisabeth Beucker Andreae. Op 1 november 1921 trouwde ze met mr. Albertus Cornelis Leendertz, rechter en later president van de rechtbank te Almelo. Dit huwelijk bleef kinderloos. Op 21 april 1953 overleed zij te Almelo.

Adri Ladenius volgde na de H.B. S. in Almelo de Akademie voor Beeldende Kunsten in Amsterdam, waar ze leerde schilderen. Ondanks haar orthodox-christelijke achtergrond werd zij in 1908 lid van de Almelose afdeling van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) en al spoedig secretaris van het gewestelijke bestuur van Overijssel. In 1919 werd zij het eerste vrouwelijke statenlid van Overijssel, eerst voor de SDAP en later voor de Partij van de Arbeid (PvdA). Zij werd al statenlid toen ze zelf als vrouw nog geen statenleden mocht kiezen. Dat was pas bij de statenverkiezingen in 1923 voor het eerst het geval. Zij bleef- behoudens de onderbreking tengevolge van de Duitse bezetting - statenlid tot 1950 en had slechts de laatste twee jaar enige vrouwelijke steun van de communiste mevrouw J. Broekman-Smit. Het aantal vrouwelijke statenleden is overigens pas sinds 1962 continu boven de één gebleven.

Ook in de gemeenteraad van Almelo was zij het eerste vrouwelijke lid. In de raad van Almelo zat zij van 1919 tot 1941. Overigens waren in 1919 tegelijk met haar zes andere vrouwen raadslid in een Overijsselse gemeente geworden: één in Enschede, één in Hengelo, twee in Deventer en twee in Zwolle. In de Almelose raad zette zij zich in voor het openbare en het voortgezette onderwijs. Ze werd daarom door de gemeenteraad aangewezen als lid van de plaatselijke commissie van toezicht op de scholen van middelbaar onderwijs en als bestuurslid van de meisjesvakschool te Almelo. In de staten zette ze zich vooral in voor de volksgezondheid, de sociale voorzieningen en de volksontwikkeling.

In haar eerste speech in de staten - in de rondvraag van 16 december 1919 - vroeg Adri Ladenius aan gedeputeerde staten een onderzoek in te stellen naar de wijze van verpleging van zieken in het algemeen en van tuberculose-lijders in het bijzonder. Met haar voorstel tot het stichten van een provinciaal sanatorium voor longlijders kwam zij in aanvaring met mr. Hendrik van der Vegte, de machtige antirevolutionaire gedeputeerde, die dit geen provinciale taak vond. Van der Vegte voelde meer voor een christelijk sanatorium - ontstaan dus door particulier initiatief- terwijl Ladenius stelde dat christelijke tbc-lijders beter in een algemeen sanatorium behandeld konden worden, dan in het geheel niet. Bij de behandeling van haar plannen verzuchtte ze: 'Ik luister altijd met belangstelling naar de heer Van der Vegte, maar ik ben het niet licht met hem eens'.

Ook voor het openbare bibliotheekwerk zette zij zich in. Het lezen van een goede roman vond ze een goede remedie tegen de door haar vooral op het platteland geconstateerde verveling. In de statenvergadering plaatste ze daarbij onder andere de opmerking: 'Het gaan naar de leeszaal weerhoudt van het gaan naar de kroeg'. Opvallend is dat de commissaris der Koningin, mr. A. F. L. graaf van Rechteren Limpurg Almelo, haar een aantal keren tot de orde riep. De ene keer gaf ze toe zich op een zijpad te hebben begeven maar de andere keer hield ze vol niet buiten de orde te zijn geweest. Ronduit opmerkelijk is, dat ze - als dat nodig was - niet schroomde om de commissaris te interrumperen.

Kwam ze dus als jong statenlid enige malen in aanvaring met deze voorzitter van provinciale staten, met zijn opvolgers kon ze in het algemeen goed overweg. Als oudste statenlid sprak mevrouw Leendertz-Ladenius in 1946 de nieuwe commissaris der Koningin, ir. J.B.G.M. ridder De van der Schueren, toe en in 1948 hield zij ter gelegenheid van het regeringsjubileum van koningin Wilhelmina een toespraak, die de commissaris naar zijn eigen zeggen ontroerde. In die toespraak blikte mevrouw Leendertz terug op vijftig jaar Overijsselse en Nederlandse geschiedenis: twee wereldoorlogen, grote politieke en sociale veranderingen. Een citaat:

'Na langdurige strijd werd én aan de arbeiders én aan de vrouwen de politieke medezeggenschap, het kiesrecht, toegekend. De plaats van de vrouw en de plaats van de arbeider is nu een geheel andere dan een halve eeuw geleden. Waren het toen goeddeels de hooggeplaatsten en welgestelden, die deel uitmaakten van Regering, Eerste en Tweede Kamer, Staten en Gemeenteraden, thans is ook het arbeiderselement, zijn de kleine burgers en de kleine boeren er rijkelijk in vertegenwoordigd, ook in deze Staten. Dat de vrouwen in die lichamen rijkelijk vertegenwoordigd zijn, kan ik helaas niet zeggen, .... maar misschien komt dat later nog.... In elk geval zou het in 1898 iets ondenkbaars zijn geweest, dat het een vrouw was, die op dit ogenblik het woord tot u richtte'.

Mevrouw Leendertz was een goede spreekster maar vóór elke spreekbeurt toch nerveus. Als enige vrouw in de staten wilde ze niet falen. In haar woonplaats Almelo is mevrouw Leendertz-Ladenius geëerd met een straatnaam. Ook in Zwolle-Zuid werd in 1986 een straat naar haar genoemd: de Ladeniusmarke.

Auteur: C. van Heel

Uit: Overijsselse Biografieën

Geboren:   29-10-1883 Emmen
Overleden:   21-04-1953 Almelo
Vader:   mr. Hendrik Johannes Ladenius, griffier te Emmen
Moeder:   Catharina Elisabeth Beucker Andreae
Echtgeno(o)t(e):   mr. Albertus Cornelis Leendertz
Publicaties:   A. Ladenius, In den spoortrein. Het belang van de arbeidersvrouw bij de gemeenteraadspolitiek, Amsterdam 1918 Notulen statenvergaderingen 1919-1950 Gaspar van Heel, 'Portretten van Overijsselse vrouwen', in: Transistor (Contactblad provinciaal personeel Overijssel) 19 (1988), 15-21
Laatst bijgewerkt op:   20-03-2014