Gijsbert Johan ter Kuile (1906-1975)


Geboren werd Gijs ter Kuile te Ambt-Almelo op 24 juni 1906 als zoon van mr. Gijsbertus Johannes ter Kuile (1871-1954) en Geertruida Suzanna Colenbrander (1872-1959). Hij overleed, ongehuwd, te Zwolle op 29 oktober 1975.

Ter Kuile bezocht de lagere school te Almelo en het gymnasium te Deventer (1919-1927), waarna hij rechten studeerde te Leiden (1927-1933). Daar promoveerde hij (12 juli 1935) op een proefschrift Inleiding tot een oorkondenboek van Overijssel... Talenten en interesses hadden Ter Kuile eigenlijk bestemd voor een academische loopbaan, maar hij was te bescheiden om zich daartoe onder zijn gelijken voldoende te onderscheiden.

Een carrière in het destijds zeer op de middeleeuwen gerichte archiefwezen leek een alternatief, maar bood in de crisistijd onvoldoende perspectief. Daarom zocht Ter Kuile zijn toekomst aanvankelijk in de gemeenteadministratie (stage te Almelo, 1935-1938; aanstelling te Assen, 1938-1944). Op den duur bleek echter, dat de roeping en het talent voor het vak van bestuurder hem ontbraken. In het archiefwezen, waarheen hij na voltooiing van de archiefstudie (27 oktober 1943) in 1944 de weg vond, voelde hij zich beter op zijn plaats. Zijn verblijf als gemeentearchivaris te Breda (1 april 1944-30 juni 1946) en te Deventer (1 juli 1946-30 november 1948) was van te korte duur om daar en in zijn eigen bewustzijn diepe sporen na te laten, maar in het rijksarchief te Zwolle (vanaf 1 december 1948 tot zijn pensionering per 1 juli 1971), waar hij direct rijksarchivaris werd, aardde hij.

Te Zwolle trof Ter Kuile weliswaar een veel te klein archiefgebouw met minimale personeelsbezetting aan, maar had hij anderzijds aanvankelijk geringe last van dagelijkse noodzakelijke werkzaamheden. Vele, later belangrijke zaken als inspectie, acquisitie, planning en rapportage waren nog niet of nauwelijks aan de orde en het kleine aantal bezoekers kon nog gemakkelijk door andere personeelsleden worden opgevangen. Voor de rijksarchivaris bleef ruimschoots tijd over voor wetenschappelijk werk: inventarisatie van archieven, beantwoording van wetenschappelijke vragen, eigen wetenschappelijk onderzoek en publikatie. Ook kon hij zich bezighouden met andere activiteiten zoals het secretariaat van de Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis (1954-1970).

Ter Kuile verrichtte veel inventarisatiewerk. Om te beginnen zette hij de door zijn voorgangers aangevangen bewerking van het archief van de Overijsselse staten en hun rechtsopvolgers (1578-1813) voort. In de periode 1949-1952 produceerde hij een omvangrijke concept-inventaris van dit archief, maar het project had niet zijn volle belangstelling en in latere jaren richtte hij zich meer op het inventariseren van kleinere familie- en huisarchieven. Zijn werkelijke aandacht ging inmiddels vooral uit naar het Oorkondenboek van Overijssel, …

Wat Ter Kuile in de rechtswetenschap boeide was niet zozeer het recht van de eigen tijd als wel de ontwikkeling van recht en staat in de middeleeuwen, in het bijzonder in zijn geboorteprovincie. Die belangstelling leidde tot een reeks van voor Overijssel belangrijke publikaties, zoals Het ontstaan van het wereldlijk overheidsgezag in Overijssel (1935), Landbrieven van Overijssel (1952), Rechtskundige verschijnselen (in Overijssel) in de middeleeuwen (en) in de nieuwere tijd (1970). Van zijn vele boekbesprekingen verdient die betreffende Prof. Gosses' nagelaten werk over Drente (1943) bijzondere aandacht.

Ter Kuiles belangstelling voor middeleeuws recht was nauw verbonden met die voor middeleeuwse oorkonden. Vandaar dat hij in Leiden de rechtenstudie combineerde met oorkondenstudie. Ook een aantal zelfstandige publikaties vindt zijn oorsprong in deze interesse: De St. Georgii Vicarie te Goor betreffende enige daar bewaarde oorkonden (1930) en ook Het tweede diversorium van Frederik van Blankenheim (1975, postuum) respectievelijk zijn eerste en zijn laatste zelfstandige studie. Na vele voorbereidende publikaties sproot uit deze belangstelling ook zijn hoofdwerk voort, het Oorkondenboek van Overijssel, 797-1350 (1963-1969).

Middeleeuwse rechtsgeschiedenis en diplomatiek waren onderwerpen, die Ter Kuile werkelijk boeiden en waarin hij excelleerde. Dat hij zich ook interesseerde voor andere zaken wordt weerspiegeld in De familie Ter Kuile (1926), door vader Gijsbertus en zoon Gijs samen geschreven, en in Van paarden en paardenfokkerij in vroeger eeuwen... (1950). Deze laatste studie geeft blijk van Ter Kuiles liefde voor paarden en alles wat daarmee te maken heeft. Uren achtereen kon hij verdiept zijn in het samenstellen van imaginaire stambomen van paarden, allemaal, onderling gekruisd, afstammend van één oerhengst. Interesse in zijn eigen familie bracht Ter Kuile na zijn pensionering nog tot uitgave van een genealogie Ter Kuile in Nederland's Patriciaat (1974).

Ter Kuile was een ouderwetse archivaris. Hij zag zichzelf als man van wetenschap, niet als anxbtenaar of manager. Het plannen en schrijven van rapporten ervoer hij als zaken die hem van zijn eigenlijke werk afhielden. Met de tendens naar modernisering van het archiefwezen, die na 1965 voelbaar werd, had hij daarom moeite. Aan de wel veel te kleine maar tevens gezellige kantoorruimten naast de Sassenpoort was hij inmiddels zo gehecht geraakt, dat hij opzag tegen de verhuizing naar de geplande nieuwbouw aan de Eikenstraat. Voor hem, de 'eeuwige vrijgezel', was zijn kamer 'in de Sassenpoort' zijn werkelijke thuis geworden, waar hij zijn kennissen liever ontving dan in zijn pensionkamer aan de Willemskade. Uiteindelijk is die verhuizing hem bespaard gebleven.

Als persoon was Ter Kuile gesloten. Zijn schuwheid en goedhartigheid verborg hij graag achter een streng uiterlijk, maar werkelijke strengheid ging hem moeilijk af. Zijn sterkte lag in zijn vastbeslotenheid steeds gentleman te blijven en hoe dan ook de rechte weg aan te houden. Onder bekenden, bij een sigaar en een glas cognac, kon hij gevoel voor ironie en zachtzinnige humor tonen. Met kennissen biljartte hij graag in de Grote Sociëteit, soms ook onder werktijd. Van een avontuurlijk boek kon hij genieten maar bovenal reed hij graag paard of ging op andere wijze met deze gevoelige dieren om. De voormalige gymnasiast, door zijn rector ooit omschreven als 'wanhopig soezig en zonder voldoende verantwoordelijkheidsgevoel' ging door het leven als een gewetensvolle man, een gewaardeerde chef en als een vruchtbaar publicist, door derden geacht om zijn hulpvaardigheid en betrouwbaarheid.

E.D. Eijken

Uit: Overijsselse Biografieën

Geboren:   24-06-1906 Ambt Almelo
Overleden:   29-10-1975 Zwolle
Vader:   mr. Gijsbertus Johannes ter Kuile (1871-1954)
Moeder:   Geertruida Suzanna Colenbrander (1872-1959)
Publicaties:   B.H. Slicher van Bath en E.D. Eijken, Gijsbert Johan ter Kuile Een biografie en overzicht van zijn geschriften, aangeboden aan mr. G.J. ter Kuile ter gelegenheid van zijn aftreden als rijksarchivaris in de provincie Overijssel, (Kampen 1971) B.H. Slicher van Bath, 'Gijsbert Johan ter Kuile jr.', in: Biografisch woordenboek van Nederland, II, Amsterdam 1985, 327-328
Laatst bijgewerkt op:   19-03-2014