Johan van Ittersum (1382-1464)


Johan van Ittersum werd omstreeks 1382 te Zwolle geboren als zoon van Roelof van Ittersum, rentmeester van Salland en daarna schepen van Zwolle, en Margaretha van Tybencamp. Johan van Ittersum trouwde drie keer: met Lutgert ten Water, met een onbekende en met Agnes Campherbeke. Uit deze drie huwelijken zijn twaalf kinderen geboren. Daarnaast had Johan van Ittersum nog een buitenechtelijke zoon. Hij overleed te Zwolle tussen 10 november en 20 december 1464.

Johan van Ittersum studeerde in 1398 in Keulen en in 1400 in Heidelberg. Hij werd licentiaat in het keizerlijke recht, dus een Romeinsrechtelijk geschoolde legist. Daar zijn vader in de woelige jaren 1413-1416 deel uitmaakte van de Zwolse stadsregering zal mr. Johan van Ittersum, die sedert 1407 in Zwolle woonde, de revolutionaire Lucienacht van 1416 van nabij hebben meegemaakt. Mogelijk adviseerde hij de Utrechtse bisschop-landsheer daarbij. Hij werd in elk geval vanaf 1417 diens raadsheer. Als zodanig was hij betrokken bij het Utrechtse schisma dat in 1423 ontstond rond de vacante Utrechtse bisschopszetel. Van Ittersum voerde in verband daarmee vanaf 1426 onderhandelingen met vertegenwoordigers van het Bourgondische machtscomplex.

In 1429 was Van Ittersum vijfeneenhalve week onderweg om te Utrecht en te Woerden een vredesverdrag tot stand te brengen tussen het Sticht en de hertog van Bourgondië. In het voorjaar van 1430 ontbood de Stichtse landsheer hem om te onderhandelen met 'geleerde luden' van de Bourgondische hertog. Toen het Utrechtse schisma in 1432 definitief geregeld werd ten gunste van kandidaat Rudolf van Diepholt, verbleef Van Ittersum opnieuw vier weken Utrecht en bedreef hij pendeldiplomatie tussen Deventer, Kampen en Utrecht. Die jaren zijn voor mr. Johan van Ittersum ongetwijfeld hoogtepunten geweest in zijn activiteiten op het gebied van 'buitenlandse zaken'.

Intussen was Johan van Ittersum, na het overlijden van zijn vader, in 1426 schepen van Zwolle geworden, als ware het een erfelijke waardigheid. Hij betrok nu het huis dat zijn vader naast het Bethlehemklooster had laten bouwen. Het is één van de oudst bewaard gebleven adellijke stadshuizen en thans bekend als het Karel V-huis (Sassenstraat 33). Het grote zaalgebouw is nog vrijwel intact en getuigt van de activiteiten van Van Ittersum als bouwheer. Overigens bezat hij alleen al in de stad Zwolle ten minste zes huizen. Verder bestonden zijn bezittingen uit meer dan honderd morgen land in Mastenbroek en erven en eigendommen in onder meer Oldeneel, Ittersum, Frankhuis en Herfte. Buiten het schoutambt Zwolle had hij nog bezittingen in Heino, Gramsbergen, Colmschate, Ruitenveen en Dalfsen.

Inmiddels bekleedde Johan van Ittersum de belangrijkste functie in het stadsbestuur namelijk die van kameraar. In zijn contacten met de stadsbesturen van Deventer en Kampen vallen naast de waterstaatkundige zaken vooral de financiële aangelegenheden op. Aan bisschop Rudolf van Diepholt leende Johan van Ittersum diverse keren grote sommen geld, ook toen Van Diepholt nog postulaat was. Vandaar dat deze hem benoemde tot rentmeester van Salland (1435-1446). Hij kreeg het huis Relaer levenslang in gebruik. Na een proces, waarbij zelfs de Rooms-Koning betrokken werd, moest hij dit echter in 1451, tegen een financiële schadeloosstelling, weer afstaan.

Waarschijnlijk in verband daarmee liet Johan van Ittersum het huis Werkeren in Mastenbroek bouwen. Daar werd hij in 1452 tot twee maal toe bezocht door twee Zwolse schepenen die hem wilden bewegen tot een geldlening aan hun stad. Hij had dat al diverse keren eerder gedaan. Van Ittersum was zo rijk dat hij de rente over het aan de stad geleende geld in 1457 niet eens wilde hebben, zoals de Zwolse kameraars verbijsterd in hun rekening noteerden.

Toen hij nog rentmeester van Salland was, deed hij in 1439 een aanzienlijke schenking aan zijn buren in het Zwolse Bethlehemklooster, op voorwaarde dat de kloosterlingen jaarlijks op de zes hoogtijdagen van Maria een kaars van een pond zouden branden op het O.L. V.-altaar in hun kerk. Tegenover het Bethlehemklooster en zijn eigen huis liet hij in de jaren 1439-1444 het Sint Laurensgasthuis bouwen voor dertien of- als de inkomsten het zouden toelaten - meer arme zieke mensen. Van de bewoners werd verwacht dat ze in staat waren met de anderen samen te leven. Elke kandidaat én de bewoners kregen wederzijds een maand de tijd om na te gaan of ze tot het eind van hun leven met elkaar in het gasthuis wilden blijven. De bewoners dienden rustig en vreedzaam met elkaar om te gaan en geen lawaai te maken, althans voorzover dat, in verband ook met hun ziekte, in hun vermogen lag. Het zijn juist deze toevoegingen bij de reglementsbepalingen, die zo treffen: geen straffe, strakke regels zonder meer. Mr. Johan van Ittersum moet een wijs en verstandig mens zijn geweest, vol begrip voor kleine individuele afwijkingen.

Kort hierna beëindigde Van Ittersum zijn rentmeesterschap en werd hij (circa zesenzestig jaar oud) weer schepen van Zwolle (1448-1462). Gedurende zijn tweede ambtsperiode beperkte hij de ongemakken van het reizen tot het uiterste. In 1448 vierde hij als kameraar de ingebruikneming van het nieuwe stadhuis mee. Als fungerend burgemeester ontving hij beroemde mensen bij zich thuis, zoals pater Jan Brugman en kardinaal Nicolaas van Kues.

Voor ons rijst zo het beeld op van een uitermate ervaren bestuurder, een kundige jurist, op wie in moeilijke kwesties een beroep werd gedaan als onpartijdige scheidsrechter. Dat deden bij voorbeeld de Friezen in 1419 en 1425. Een zeer vermogende man was hij, die veel goed deed. Een man ook met levenservaring, zelf niet van persoonlijk leed bespaard gebleven. Op het laatst van zijn leven raakte hij nog gewikkeld in een slepend juridisch proces met zijn zoon Roelof, sedert 1446 dijkgraaf van Salland. Mr. Johan van Ittersum was een magistraat die van mening was dat regels niet al te strak moesten zijn geformuleerd; een man ook die niet alleen tijdgenoot, maar ook leeftijdsgenoot was van Thomas a Kempis, die hij stellig bij zijn bezoeken aan het Agnietenberg-klooster in 1454 en 1456 zal hebben ontmoet. Is het een wonder dat deze man, staande op de drempel van de middeleeuwen en de moderne tijd, tot het schoonste proza kwam dat ooit in een Zwols ambtelijk stuk geschreven is? Het is de akte die hij op 8 april 1444 schreef.

Auteur: F.C. Berkenvelder

Uit: Overijsselse Biografieën

Geboren:   circa 1382 Zwolle
Overleden:   circa 1464 Zwolle
Vader:   Roelof van Ittersum, rentmeester van Salland schepen van Zwolle
Moeder:   Margaretha van Tybencamp
Echtgeno(o)t(e):    Lutgert ten Water
Tweede echtgeno(o)t(e):   Agnes Campherbeke
Publicaties:   Gemeentearchief Zwolle, Stadsarchief Rijksarchief Utrecht, Bisschoppelijk archief
Laatst bijgewerkt op:   12-03-2014