Geertruida Catharina ten Cate Hoedemaker (1828-1907)


Geertruida Catharina ten Cate Hoedemaker werd op 1 januari 1828 geboren in Lonneker bij Enschede als zesde van de acht kinderen van Hendrik ten Cate Hoedemaker en Hendrikjen Walkate. De familie was doopsgezind en maakte deel uit van de Twentse textielfamilies. Vader Hendrik ten Cate had als enige van familie de achternaam van zijn moeder  'Hoedemaker' aan Ten Cate toegevoegd. Via huwelijken was het gezin gelieerd aan bekende Twentse (doopsgezinde) textielfamilies als Blijdenstein, Willink, Van Heek, Jannink en Ter Kuile.


Vader Hendrik stierf in 1836 en moeder Hendrikjen drie jaar later. Daardoor werd Geertruida op 11-jarige leeftijd al wees. Zij groeide op bij een kinderloze oom en tante, doopsgezind predikant  Herman ten Cate en Anna J. Paschen in Hengelo. Uit haar jeugd zijn enkele (romantische) notities en brieven bekend.


In 1852 trouwde zij in Hengelo met de uit Sneek afkomstige doopsgezinde Barend Gorter (zijn moeder kwam uit Borne). Deze was met een compagnon in Almelo een zeepziederij begonnen in navolging van zijn vader Gosse.  Na 1890 werd Barend assuradeur. Het echtpaar vestigde zich in Almelo en kocht enkele  hectare bos- en weidegrond in Ambt Almelo, waar zij in 1862 aan de Bornsestraat 293 een huis lieten bouwen. Dit kreeg de naam Huize Friso (het is in 2016 gesloopt). Ze zijn daar tot hun dood blijven wonen (Geertruida in 1907 en Barend in 1913).  Rond het huis dat opvallend grote ramen kreeg, bevond zich een grote tuin met veel zelfgekweekte bloemen, die door Geertruida gebruikt werden voor haar stillevens. Vooral haar rozenperken waren bijzonder.


Stillevens en portretten


Vrouwen beoefenden in de negentiende eeuw voornamelijk het genre van de bloem-  en fruitstillevens en deden dit zelden beroepsmatig. Zij konden deze stillevens  in hun eigen omgeving en binnen maken, want het werd voor vrouwen niet betamelijk geacht om (alleen) buitenshuis te schilderen.


Geertruida schilderde in haar vrije tijd, zoals bijvoorbeeld ook haar begaafde nichtje (Christina) Alida Blijdenstein (1823-1859), die in 1846 een portret maakte van de toen 18-jarige Geertruida. Mogelijk heeft zij naar nichtje enthousiast gemaakt voor het schilderen.


De onderwerpen van Geertruida waren bloemstillevens, waarvoor zij de ingrediënten - vooral rozen - uit haar eigen tuin kon halen. Er zijn enkele olieverfschilderijen bekend, maar vooral tientallen aquarellen in heldere kleuren en enkele portretten van familieleden als haar kinderen en oom de predikant. Veel werk is echter ongedateerd, zodat haar ontwikkeling niet goed te volgen is.


Zij wordt autodidact genoemd, maar ontving wel 'wenken' van de schilders en tekenleraren Hendrik Valkenburg (1826-1896) en Jan Derk Huibers (1829-1919), die les gaven in Almelo en Zwolle.  Dit blijkt uit het artikel 'Eene Rozenkoningin' in het tijdschrift De Wereldkroniek nr 4 (1897), geschreven door Agatha Snellen en gepubliceerd vanwege haar 70ste verjaardag.  Beide leraren schilderden echter geen bloemstillevens. Dat deed wel de als derde in het artikel genoemde raadgever: Gerardine J. van de Sande Bakhuyzen (1826-1895), een belangrijke bloemenschilderes uit Den Haag. Zij werkte regelmatig in Twente samen met haar broer en schilder Julius en kwam ook in Huize Friso. Het ligt voor de hand dat zij Geertruida advies heeft gegeven.


Exposities


Geertruida exposeerde regelmatig in groeps- en verenigingsverband. Zij was lid van het Utrechtse Genootschap 'Kunstliefde', dat o.a. in 1897 in Almelo exposeerde.


Vanaf  1877 deed zij mee aan de driejaarlijkse (verkoop)tentoonstellingen van Levende Meesters. Vier werken werden in 1882 getoond op de tentoonstelling van 'Kunstwerken door vrouwen vervaardigd' in de Kunstzaal van het Panorama-gebouw in Amsterdam en twee in 1892 op een tentoonstelling met andere Overijsselse kunstenaars in Zwolle. In 1894 exposeerde zij bij de Levende Meesters in Rotterdam samen met onder anderen haar zoon Arnold Marc, in de winter van1901/1902 bij de Nederlandsch Indische Kunstkring in Batavia tegelijk met haar dochter Jeannette Koning-Gorter, die daar woonde en eveneens schilderde.  Het is niet bekend of zij daarbij zelf aanwezig is geweest.


Ook werden enkele aquarellen anoniem verkocht ten bate van de Algemeene Nederlandsche Vrouwenvereeniging Tesselschade, waarbij zij zich als ‘werkster’ had aangesloten (voor 1881).


In het artikel in De Wereldkroniek staat dat zij in toenemende mate doof werd. Op latere leeftijd onderhield zij daarom de contacten binnen de familiekring (waar zij 'Moeke' werd genoemd) voornamelijk schriftelijk.


Geertruida Gorter-ten Cate Hoedemaker stierf op 3 mei 1907 op 79-jarige leeftijd in Ambt Almelo; tot haar dood bleef zij schilderen. Haar echtgenoot stierf in 1913 en anderhalf jaar later werd de inboedel van Huize Friso geveild, waaronder honderdtwintig aquarellen van haar hand. In september 1916 werden in Enschede nog eens dertig schilderijen en aquarellen geveild. De opbrengst was bestemd voor liefdadige doelen.


In 1997 werd een tentoonstelling aan haar gewijd in het Museum voor Heemkunde in Almelo, en in 2017 een in Museum Bussemakerhuis, ooit het woonhuis van haar oudste dochter, Hinke Bussemaker-Gorter.


Het werk van Geertruida Gorter - ten Cate Hoedemaker bleef altijd in kleine kring in Twente bekend en hing bij velen aan de muur. De liefde voor de natuur bracht zij over op haar eigenzinnige zoon Arnold en zij was daarmee waarschijnlijk, op de natuur zelf na, diens belangrijkste lesgever.


Auteur drs. Lamberthe de Jong


 


 


 

Geboren:   01-01-1828 Lonneker
Overleden:   03-05-1907 Ambt Almelo
Vader:   Hendrik Ten Cate Hoedemaker 1787 - 1836) Fabrikeur en oeconoom
Moeder:   Hendrikjen Walkate (1795 -1839) gouvernante
Echtgeno(o)t(e):   Barend Gorter (1828 -1913) zeepzieder & assuradeur
Publicaties:   

Gesprekken met achterkleinzoon Paul Gorter (archief familie Gorter)

RKD, Den Haag: tentoonstellingsdocumentatie Levende Meesters; PDO

Catalogus van de tentoonstelling van kunstwerken door vrouwen vervaardigd, in de Kunstzaal van het Panorama-gebouw, Plantage tegenover Artis (Amsterdam 1882) 6.

Ellensa [pseud. Agatha Snellen], ‘Eene Rozenkoningin’, De Wereldkroniek Jaargang 4 (1897) nr. 39, 1.

De Rozenkoningin. Geertruida Gorter-ten Cate Hoedenmaker, tentoonstellingscatalogus Museum voor Heemkunde Almelo (Almelo 1997).

Tina Hammer-Stroeve, Familiezoet. Vrouwen in een ondernemerselite, Enschede 1800-1940 (Zutphen 2001) 167.

Paul Gorter, A.M. Gorter (1866-1933). Schilder van het Oost-Nederlands landschap (Zutphen 2011),  7, 10-22, 33, 55-60, 134.

Pieter Scheen, samensteller en uitgever, Lexicon Nederlandse Beeldende Kunstenaars 1750-1950 (Den Haag 1969), 91 (als Cate Hoedemaker).

website Vrouwenlexicon (2017)  http://resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/data/CateHoedemaker

Exposities (o.a.)

1877      Levende Meesters, Academie, Amsterdam

1881      Levende Meesters, Arti, Amsterdam

1882      Levende Meesters, Tentoonstellingsgebouw Nieuwezijds Voorburgwal, Amsterdam

1882      'Kunstwerken door Vrouwen', Panoramagebouw, Amsterdam

1886      Levende Meesters, Rijksmuseum, Amsterdam.

1892      'Tentoonstelling van schilderijen, aquarellen en etsen van hedendaagse en vroegere schilders                uit Overijssel, 'Gebouw der Stad', Zwolle

1894      Levende Meesters, Academie, Rotterdam

1901      Ned. Indische Kunstkring, Batavia

1997      Museum voor Heemkunde, Almelo

2017      Museum Bussemaker, Borne

Laatst bijgewerkt op:   24-11-2017