Gijsbert Lucas Geerlig van Fridagh (1756-1806)


Gijsbert Lucas Geerlig van Fridagh werd gedoopt te Zwolle op 15 augustus 1756, als zoon van Coenraad Willem van Fridagh (1714-1780) en Johanna Adriana van Dedem tot den Ruitenberch (1718-1799). Van Fridagh huwde te Dalfsen op 23 november 1795 met Dirkje Bartelink, geboren op 6 januari 1766 te Dalfsen, overleden op De Rutenberg (Dalfsen) op 7 oktober 1817. Van Fridagh overleed eveneens op De Rutenberg op 8 december 1806. Uit het huwelijk werden zes zoons en twee dochters geboren.

Gijsbert Lucas Geerlig van Fridagh stamde uit een familie die sinds enkele generaties in Overijssel woonde maar afkomstig was uit het Duitse graafschap Mark. In september 1771 werd hij ingeschreven aan het Deventer Athenaeum.

Voor en na zijn studietijd in Deventer woonde Van Fridagh in de Zwolse Koestraat (tegenwoordig no. 10), op zeer korte afstand van het huis van de bekende patriot Joan Derk van der Capellen tot den Pol, die in 1766 met Van Fridaghs nicht Hillegonda Anna Bentinck was gehuwd. Met meer dan gewone belangstelling zal Van Fridagh daarom de politieke activiteiten hebben gevolgd van Van der Capellen. Deze trachtte lange tijd vruchteloos toegang te verkrijgen tot de Overijsselse Ridderschap. Uiteindelijk werd hij toegelaten, vanwege zijn felle agitatie echter weer verwijderd. Onder grote druk kreeg hij ten slotte zijn 'readmissie' .

Ook Van Fridagh wenste verschrijving in de Ridderschap te verkrijgen. Toen hij op 1 juli 1782 bij testament in het bezit kwam van de havezate De Rutenberg onder Dalfsen, kon aan een belangrijke voorwaarde voor toelating tot de Ridderschap worden voldaan. De Rutenberg was een havezate met negen onderhorige erven en losse landerijen, waaraan ook het erfmarkerichterschap van de marke Rozengaarde was verbonden. De waarde van het geheel werd in 1785 geschat op 34.000 gulden, ruim boven de grens van 25.000 gulden die door de Ridderschap was gesteld. Overigens hield Van Fridagh ook na 1782 zijn huis in Zwolle aan.

In juni 1784 begon hij de voorbereidingen voor zijn aanvraag tot admissie in de Ridderschap. Nadat hij de nodige genealogische naspeuringen had verricht en bewijsstukken had verzameld omtrent de positie van zijn voorouders in de Ridderschap van onder andere het graafschap Mark, liet hij in 1785 een gedrukte 'Deductie' verschijnen. Dit uitvoerige betoog, voorzien van vele bijlagen, moest aantonen dat de Van Fridaghs reeds in vreemde Ridderschappen verschreven waren geweest en ook aan de andere toelatingsvoorwaarden konden voldoen. Een daartoe aangestelde commissie uit de Ridderschap onderzocht Van Fridaghs papieren en toonde zich niet erg onder de indruk. Gedrukte genealogische stukken werden niet als bewijsstukken geaccepteerd, zo merkte men schamper op en in Van Fridaghs betoog waren vele 'duijsterheeden en strijdigheeden' ontdekt.

In de vergadering van Ridderschap en Steden escaleerde de zaak snel tot een politieke kwestie. Zwolle verklaarde zich voor admissie, de anderen tegen. In juni 1787 zat de kwestie zo muurvast dat om arbitrage van de Staten-Generaal werd verzocht. Na een niet-eenstemmig advies aan Ridderschap en Steden bleef de zaak nog slepen tot het voorjaar van 1789, toen uiteindelijk de Ridderschap Van Fridagh definitief 'in-admissibel' verklaarde.

Van Fridagh speelde in de Overijsselse politiek een grote rol in het revolutiejaar 1795, toen hij met negen anderen op de middag van vijf februari de oude Statenvergadering binnendrong om zitting te eisen als 'gecommitteerden van het platteland'. Hij had een politiek programma dat bestond uit enkele bekende radicale eisen. De meeste aandacht trok hij door zijn felle agitatie tegen de ambtsdragers van het oude bewind. Deze dienden allen verantwoording af te leggen en uit hun ambten te worden ontzet. Van Fridagh riep de nieuwe landdag op tot drastische bezuinigingen en de opheffing van talloze ambten; de daggelden van de commissies konden wel omlaag en het volk moest eindelijk eens zien dat het baat had bij de revolutie.

Van Fridagh en zijn medestanders vormden in de vergadering der representanten weliswaar een minderheid maar hij kreeg voor tal van zijn denkbeelden steun bij de overal opgerichte radicale clubs en volkssociëteiten. Deze beweging organiseerde ook de twee grote handtekeningenacties van juni en september 1795 in de provincie, die de al genoemde programmapunten van Van Fridagh, de bijeenroeping van een nationale conventie en de één en ondeelbare republiek kracht moesten bij zetten. De zaak van de vervolging der oude ambtsdragers liep in mei volledig vast. Van Fridagh maakte zijn medewerking aan een gedwongen lening - om een naderende financiële catastrofe af te wenden - afhankelijk van de aanpak der orangisten. Van Fridagh en de zijnen wilden slechts meewerken wanneer allen die de Pruissische inval van 1787 mogelijk hadden gemaakt een forse som in de provinciale schatkist zouden storten. Aangezien ook de vertegenwoordigers van de stad Zwolle zich bij dit voorstel aansloten, onstond er in de vergadering van de representanten een pijnlijke patstelling. Pas bemiddeling door de Generaliteit bracht uitkomst.

Op het terrein van de vertegenwoordiging deed Van Fridagh van zich spreken door voor te stellen representanten te laten kiezen door kiesdistricten met evenveel inwoners. Zijn voorstel was mede aanleiding tot de volkstelling van oktober 1795. Opmerkelijk is dat Van Fridagh tijdens de hoogtijdagen van de radicale revolutionairen na de staatsgreep van Daendels in januari 1798 niet langer van de partij was. Hij leverde zijn papieren in en trok zich terug op De Rutenberg. Op 30 maart 1799, toen de gematigden inmiddels weer de boventoon voerden, werd hij benoemd in het nieuwe zes-hoofdige Intermediair Administratief Bestuur. Blijkens de vele zaken die aan hem ter afhandeling werden overgedragen, speelde hij hierin opnieuw een uiterst actieve rol. Toen ook dit bestuur in juni 1802 moest wijken, was Van Fridaghs rol uitgespeeld.

Auteur: J. Folkerts

Uit: Overijsselse Biografieën
Geboren:   circa 1756 Zwolle
Overleden:   08-12-1806 Dalfsen
Vader:   Coenraad Willem van Fridagh (1714-1780)
Moeder:   Johanna Adriana van Dedem tot den Ruitenberch (1718-1799)
Echtgeno(o)t(e):   Dirkje Bartelink, 6-1-1766 7-10-1817 Dalfsen
Publicaties:   -GAZ. Archief van de stad Zwolle -RAO, Statenarchief en het archief van de Ridderschap Deductie voor Gijsb.LUC. Geerl, van Fridagh, heer van Ruitenbergh, aangaande deszelfs recht van beschreeven te worden in de ridderschap van Overijssel, Zwolle 1785 -J. Theunisz, Overijssel in 1795, Amsterdam 1943 -A.J. Gevers en A.J. Mensema, De havezaten in Salland en hun bewoners, 2e druk, Alphen aan den Rijn 1985 -J. van Doorninck, Geslachtkundige aanteekeningen ten aanzien van de gecommitteerden ten landdage van Overijssel, zedert 1610-1794(...), Deventer 1871
Laatst bijgewerkt op:   05-03-2014