Frederik Gijsbert van Dedem (1743-1820)


Officieel heette hij Frederik Gijsbert baron van Dedem van de Gelder en de Hachmeule. De Turken daarentegen spraken plechtig over ‘de ambassadeur der Staten-Generaal, de Doorluchtige onder de Grote Heren, die profetie doen van de religie van de Messias, de Baron van Dedem van de Gelder (wiens einde zalig zij)’. Dat was in de jaren (1785-1808) dat Van Dedem, met enkele onderbrekingen, ambassadeur was in Constantinopel, eerst van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, na 1795 van de Bataafse Republiek.

Van Dedem werd op 17 februari 1743 geboren in het huis De Gelder. Het gelijknamige landgoed behoorde tot de toen nog onafhankelijke gemeente Wijhe. Daarnaast bezat hij twee landgoederen in Twente: de Hachmeule en Pekkedam. Zijn ouders waren Anthony van Dedem (geboren in 1715 in Zwolle) en Isabella Frederica Charlotte van Rechteren (geboren in 1716 in Den Ham). Op 27 november 1771 trouwde hij in Olst met Adriana Frederica Johanna Sloet, vrouwe van Lindenhorst (geboren in 1745 in Deventer). Het echtpaar kreeg twee kinderen: Anthony Boldewijn Gijsbert die zijn vader zou opvolgen in de diplomatieke dienst en Johanna Philippina Hermanna. Anthony bleef zijn hele leven vrijgezel en zou kinderloos sterven. Johanna trouwde in 1791 in Constantinopel met de toenmalige gezant van Pruisen, Friedrich Wilhelm Ernst Freiherr Von Knobelsdorff.

Voordat hij in de diplomatieke dienst trad, was Van Dedem lid van de Admiraliteit Amsterdam, de Staten-Generaal en de Provinciale Staten in Overijssel. Lange tijd werd hij getipt als de beste kandidaat om te worden afgevaardigd als eerste ambassadeur naar het net onafhankelijk geworden Verenigde Staten van Noord-Amerika. Maar politieke intriges binnen de rijen der patriotten, waarbij Van Dedem zich met een enigszins ambivalente houding had geschaard in de strijd met de orangisten, waren er debet aan dat hij op het laatste moment in februari 1783 werd gepasseerd. Een jaar later kwam er alsnog eerherstel met zijn benoeming tot ‘afgezant van deze staat aan het Turkse hof’, zoals destijds werd bericht in de Leydse Courant. Van Dedem vertrok in april 1785 per koets naar Constantinopel, een reis die enkele maanden zou duren en hem en zijn familie via Parijs naar Marseille voerde waar hij de reis per schip voortzette. Op 28 november 1785 werd Van Dedem in audiëntie ontvangen door sultan Abdülhamid I. Details over die ceremonie zijn verloren gegaan (of nooit op schrift gesteld). In zijn missives aan zijn superieuren legde Van Dedem alleen enige nadruk op het feit dat hij na het aanbieden van de geloofsbrieven aan de ‘Grote Heer’, een maaltijd ‘van het land’ kreeg aangeboden en dat hij daarbij aan dezelfde tafel zat als zijn gastheer, ‘een eer die men voorheen nooit aan enig ander minister heeft zien te beurt vallen’.

Vier schilderijen, die nu deel uitmaken van de collectie van de Edwina van Heek Stichting in Huize Singraven in Denekamp, getuigen van die audiënties bij de grootvizier en de sultan. Beide keren gaat het om duplicaten, één met zoon Anthony en één zonder zijn zoon. Het blijft gissen waarom maar vermoedelijk was de schilder, die anoniem is gebleven, niet bij de audiënties aanwezig en was hij niet op de hoogte van de aanwezigheid van de zoon toen hij de schilderijen in opdracht van Van Dedem volgens een al bestaand sjabloon maakte. In tweede instantie werden er nog twee schilderijen gemaakt, ditmaal mét zoon Anthony die toen elf jaar was.

Vier sultans ‘versleet’ de baron in Constantinopel. Grootvizieren kwamen en gingen, sommigen zonder hoofd als het weer eens tot een executie was gekomen. Dat alles terwijl in het vaderland het stadhouderlijke tijdperk overging in de Bataafse Republiek en nadien in het Koninkrijk der Nederlanden. Gedurende zijn ambtsperiode in Constantinopel schreef Van Dedem honderden brieven aan de directie van de Levantse Handel, aan de Staten-Generaal, aan de griffier, aan de raadpensionaris, gecodeerde brieven (met ‘een ingesloten cijfer’), secreete brieven, aanstellingsbrieven, instructies, gerechtelijke verklaringen etc. In zijn missives aan Den Haag lag veel nadruk op het verkrijgen van vrije vaart op de Zwarte Zee (hetgeen hem niet lukte) en op de politieke verhoudingen binnen en buiten het Osmaanse Rijk. Dan weer lagen de Turken overhoop met de Russen, dan weer met de Fransen, dan weer met de Habsburgers of de Serviërs en dan weer met de Engelsen. Bovendien waren er volop interne spanningen, voornamelijk als gevolg van de pogingen van sultan Selim III om de structuur van het Osmaanse Rijk op westerse leest te schoeien.

Drie keer reisde hij op en neer tussen IJssel en Bosporus, vaak met gevaar voor eigen leven als hij onderweg werd geconfronteerd met oproer en terreurdaden van rondzwervende bendes. De pest was een gevaar dat voor iedere diplomaat en zijn familie om de hoek loerde. Van tijd tot tijd een aardbeving en een fikse stadsbrand was niet ongewoon in Constantinopel. Tot overmaat van ramp brandde zijn huis tot de grond toe af tijdens een gedwongen verblijf in Boekarest.

Nadat Van Dedem in 1808 was teruggekeerd uit Constantinopel (waar hij nog net getuige was geweest van een bloedige opstand tegen de sultan), verhuisde hij tijdelijk naar Parijs waar hij door Napoleon, samen met o.a. Rutger-Jan Schimmelpenninck, was benoemd tot senator op een moment dat de Bataafse Republiek, na het vertrek van Lodewijk Napoleon, was opgegaan in het Franse keizerrijk. Eenmaal terug in Wijhe in 1813 wilde Van Dedem zijn rentrée maken in de Provinciale Staten van Overijssel. Maar dat werd hem verhinderd. Officieel heette het dat hij niet toegelaten kon worden omdat hij een Frans staatspensioen ontving. Waarschijnlijker is dat koning Willem I hem dwarsboomde omdat zoon Anthony in Franse krijgsdienst was getreden en daarom tot persona non grata was verklaard in Nederland.

Verbolgen over deze voor hem vernederende behandeling schreef Van Dedem in augustus 1819 een brief aan gouverneur Bentinck, waarin hij om ontslag vroeg uit de Ridderschap van Overijssel, het college dat in 1814 door Willem I in de oude glorie was hersteld. Maar zelfs die eer werd hem niet gegund. Zonder dat er verandering kwam in de status quo van zijn lidmaatschap van de Ridderschap overleed hij op 3 maart 1820.

Auteur: Henk Boom

Journalist Henk Boom legde het leven van Frederik Gijsbert van Dedem vast in zijn boek Onze Man in Constantinopel (Walburg Pers Zutphen). Naar aanleiding van deze en andere publicaties werd in oktober 2012 het opnieuw ingerichte plein voor het oude gemeentehuis in Wijhe herdoopt in Van Dedemplein.

Geboren:   17-02-1743 Wijhe
Overleden:   03-03-1820 Wijhe
Vader:   Anthony van Dedem
Moeder:   Isabella Frederica Charlotte van Rechteren
Echtgeno(o)t(e):   Adriana Frederica Johanna Sloet
Laatst bijgewerkt op:   27-02-2014