J.B. Bernink (1878-1954)


Johannes Bernardus Bernink werd geboren op 24 januari 1878 als zoon van de schoenmaker Gerardus Bernink en Lena Kokkelder. Hij overleed te Denekamp op 18 april 1954.

Johannes Bernink bezocht de normaallessen te Oldenzaal, behaalde in 1897 de akte voor onderwijzer en werd vrijwel direct als zodanig benoemd aan de dorpsschool van zijn geboorteplaats, waar hij tot het bereiken van zijn zestigste levensjaar les heeft gegeven. Zijn natuurhistorische verzameling, waarmee hij als twaalfjarige was begonnen, groeide uit tot het museum Natura Docet, officieel geopend op Tweede Pinksterdag 1911. Tot aan zijn dood bleef Bernink eraan verbonden, eerst als eigenaar, sinds 1922 als directeur en ten slotte als adviseur.

Tijdens zijn dagelijkse wandelingen (tweemaal 10 kilometer) naar Oldenzaal door een toen nog ongerepte natuur ontwaakte bij de jonge Johannes Bernink de belangstelling voor planten en dieren. De studie daarvan begon met het voor 35 cent (zuinig bijeengespaarde zakcentjes) aanschaffen van een half uit de band hangende Suringar, een plantendeterminer-boek. Al bij het behalen van de onderwijzersakte kon hij in zijn herbarium de helft van de Denekamper flora tonen. In 1910 was dat uitgegroeid tot 1200 soorten, een insectenverzameling van 1800 exemplaren en de nesten en eieren van zo'n honderd vogelsoorten, alsmede een aantal opgezette vogels, sinds 1904 door hemzelf 'opgestopt'.

Bernink was een ouderwetse meester, de toenmalige titel voor een dorpsonderwijzer, die bewaard bleef in de officiële naam voor de achterban van het door hem gestichte museum: Vereniging van Vrienden van Meester Berninks museum Natura Docet. Hij huldigde het principe 'aanschouwen doet leren' en zette dus een stoel voor de klas, wanneer het in de taalles over een stoel ging. Om dezelfde reden bracht hij natuurproducten mee naar school.

Het begin van zijn beroepsleven viel samen met het verschijnen van de tweede jaargang van het tijdschrift De Levende Natuur, waaraan E. Heimans en Jac. P. Thijsse leiding gaven. Bernink abonneerde zich erop en kwam al gauw in contact met deze pioniers van de natuureducatie in Nederland. Bernink en zijn collega M.J. van Sambeek te Enschede (die het natuurmuseum aldaar stichtte) werden door hun inspanningen om de bevolking bewust te maken van de natuurrijkdommen van Oost-Overijssel tot de Twentse Heimans en Thijsse.

Was Van Sambeek voornamelijk museumman en onderzoeker, Bernink was daarnaast ook publicist. In tal van kranten- en tijdschriftartikelen en in een aantal boeken beschreef hij in een stijl die aan Guido Gezelle herinnert, de inhoud van Twente's natuurlijke schatkamer. Later breidde hij zijn werkterrein uit toen hij, door Eli Heimans geïnspireerd, ook de geologie ging beoefenen. Nog vóór Heimans ontdekte hij de schoonheid en de merkwaardige bodem van het Geuldal.

Tot zijn plantkundige ontdekkingen behoort de eerste Nederlandse vondst (op het landgoed Singraven bij Denekamp) van de Schedegeelster (Gagea spatacea) in 1899. Bernink was toen twintig jaar oud. In de wereld van biologen werd zijn naam steeds meer genoemd en toen in februari 1910 De Levende Natuur zijn oproep plaatste om steun bij het oprichten van Natura Docet, kreeg deze een aanbeveling mee van niemand minder dan prof. dr. Hugo de Vries, grondlegger van de mutatietheorie.
Aan De Levende Natuur heeft Bernink sinds 1900 meegewerkt. Met Heimans werd hij dikke vrienden. Maar ook andere bekende figuren waardeerden hem en steunden zijn museumplannen, die overigens zonder Heimans en Thijsse nooit verwezenlijkt zouden zijn. Het door Bernink vertaalde boekje van dr. Batti Dohm Bij het oude koraalrif (over de fossielen van Gerolstein in de Eifel) bevat de mededeling: 'Aan E. Heimans, de vader der populaire geologie, wordt dit boekske in eerbiedige hoogachting opgedragen door zijn leerling J. B. Bernink'.

Van andere landelijk bekende figuren die Bernink steunden, moet genoemd worden F. W. Craandijk, wiens denkbeelden over musea voor de jeugd door het oprichten van Natura Docet in vervulling zouden gaan. 'Het eerste der Nederlandse openbare schoolmusea zal te Denekamp staan!' juichte Craandijk in De Levende Natuur. Berninks oproep om steun verscheen ook in het Twentsch Dagblad/Tubantia en met giften van één tot honderd gulden kwam een bedrag van ƒ 1100 bijeen, waarmee de bouw van het eerste museum van start ging. Twee verdiepingen hoog en aan Berninks woonhuis gebouwd, naast de ouderlijke woning aan de Brinkstraat. F. W. Craandijk hield de openingstoespraak. Het gebouw bleek al gauw te klein.
Bernink, steeds actief in het veld, met de pen, maar ook met lichtbeelden, lezingen, rondleidingen en excursies, bereidde de geesten voor op de bouw van een nieuw museum.

In 1913 werd de Vereniging Natura Docet opgericht en nog tijdens de Eerste Wereldoorlog werd de overdracht van het museum en de aankoop van bouwgrond geregeld. Er moest veertig mille op tafel komen. Een landelijke bedelactie leverde ƒ 47000 op en aan de Oldenzaalsestraat, waar het nu nog staat, kwam in 1922 het nieuwe Natura Docet tot stand, inclusief een woning voor de directeur en zijn gezin. Niet alleen zijn vrouw, maar ook zijn dochters hielpen volop mee bij het ontvangen van bezoekers. Voor bekenden was er altijd koffie en meestal kon men ook meeëten, waarbij de kinderen wisten dat ze dan voor het vlees moesten bedanken…

De Levende Natuur had voor contacten met andere natuurminnaars in Twente gezorgd en in januari 1903 behoorde Bernink tot de oprichters van een Twentse afdeling van de Nederlandsche Natuurhistorische Vereeniging. In 1909 koos men hem in het hoofdbestuur, waar hij de taak van conservator kreeg.

Zijn gezin, zijn museum en zijn werk als onderwijzer waren geen belemmering voor het veldwerk in de natuur, waarbij hij meestal door vrienden werd vergezeld. Vanouds waren dat vooral de plantenkenner M.J. Blijdenstein en de kunstschilder H.B. Bolink. Bolink werd de voornaamste illustrator van Berninks boekje Ons Dinkelland.
De eerste druk daarvan verscheen in 1916, van de sterk aangevulde derde druk in 1926 is in 1978, bij de viering van Berninks honderdste geboortejaar, een reprint verschenen, uitgegeven door de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten. In 1932 werkte Meester Bernink, zoals hij in en buiten Twente bekend was geworden, mee aan Geologie voor natuurvrienden van L.B. Bos en in 1942 verscheen zijn eigen geologicbock De Keien onzer Heiden. Zijn vogelkennis vond een neerslag in de brochure Twentsche Zangvogels, in 1928 door het museum uitgegeven. Ook schreef hij bijdragen in standaardwerken, naast tal van populaire artikelen, maar vooral Ons Dinkelland verbreidde zijn faam en die van zijn museum.

Op zijn zestigste jaar ging Bernink met vervroegd pensioen als onderwijzer. Als museumdirecteur werkte hij door tot na zijn zeventigste. Een goede opvolger bleek moeilijk te vinden, totdat na een interimperiode en na het overlijden van de stichter op Eerste Paasdag 1954, zijn dochter Heleen de museumfakkel zou overnemen. Zij gaf haar baan in het onderwijs op om het werk van haar vader voort te zetten. Zij was directeur van 1954 tot 1977. Johannes Bernardus Bernink was gehuwd met Hendrika Maria Ubbink. Uit dit huwelijk werden vijf kinderen geboren, allen dochters.

Auteur: Adriaan Buter
Uit: Overijsselse biografieën

Zie ook Canon van Denekamp
Geboren:   24-01-1878 Denekamp
Overleden:   18-04-1954 Denekamp
Vader:   Gerardus Bernink, schoenmaker
Moeder:   Lena Kokkelder
Echtgeno(o)t(e):   Hendrika Maria Ubbink
Publicaties:   Enkele publikaties van Johannes Bernardus Bernink: - Ons Dinkelland, Denekamp 1916 - Twentsche Zangvogels, Denekamp 1928 - 'Flora en Fauna in Overijssel (Twenthe)', in: Overijssel (Deventer 1931),107-120 -De keien onzer heiden, Denekamp 1942 Belangrijkste bronnen: - Willem Groothuis. Honderd jaar Natura Docet : meester Bernink en zijn natuurhistorisch museum. 2011. - A. Buter, 'De meester van Denekamp', in: - Mededelingenblad Natura Docet 2 (1978) no. 2 - W.F. Anderson, 'Natura Docet, vader en dochter', in: Jaarboek Twente il (1972) 68-83
Laatst bijgewerkt op:   27-02-2014