Meindert Boss (pseudoniem: J.K. van Eerbeek) (1898-1937)


Thomas a Kempisstraat
Aan de Thomas a Kempisstraat in Zwolle woonde en werkte in de eerste helft van de twintigste eeuw de schrijver J.K. van Eerbeek. In de jaren dertig was hij uitgegroeid tot de belangrijkste romanschrijver van de Jong-Protestanten (naast Willem de Mérode als hun belangrijkste dichter). Van Eerbeeks romans spelen vooral in en rond Zwolle. J.K. van Eerbeek heette in werkelijkheid Meinart (roepnaam Meindert) Boss (1898-1937). Zijn vader was een Groninger die eind negentiende eeuw een eigen zaak vestigde aan de Thomas a Kempisstraat 69. Boven de winkeldeur stond: ‘Bakkerij De Hoop - Jan Boss’. Christelijk geloof en warm brood waren belangrijke elementen in Meinderts opvoeding. In een van zijn bakkersverhalen schreef hij over de vaderfiguur: ‘Zijn handen slaan het credo in het gerezen deeg, zoals de dominee het slaat in het hart van de gemeente.’ Vooral in zijn eerste boek, Verhalen (herdrukt onder de titel Burgers van Nijstad), reageerde Van Eerbeek op de krachtige figuur van zijn vader, met wie hij een gespannen verhouding had. Hij deelde wel diens geloof, maar hij wilde het persoonlijk en kritisch verwerken, wat de dominante vader moeilijk kon accepteren. Zonder dat hij de straatnaam noemt, speelt het boek voor een groot deel onder de middenstanders in de Thomas a Kempisstraat, met de geluiden van hoefsmeden, bakkerswagens, zuivelfabriek en tram.

Eerste Wereldoorlog
Meindert Boss werd op 22 juli 1898 geboren in het bakkershuis waar hij zijn leven lang zou wonen en ook zou sterven. Hij deed in Zwolle de Mulo en de onderwijzersopleiding. Uit zijn dagboeken blijkt hoe weerloos hij zich voelde tussen de leerlingen. Desondanks was hij lid van de school- en rijwielclub ‘Perseverantia’, die tochten in de wijde omgeving maakte. Thuis trok hij zich terug. Hij voelde zichzelf sociaal minderwaardig, en intellectueel meerwaardig. Aan het einde van de Eerste Wereldoorlog (hij behoorde tot de ‘lichting 1918’) moest hij in dienst en tekende hij voor beroepsmilitair. In zijn roman Lichting ’18 zou hij later de draak steken met het drilsysteem dat in de kazernes de individualiteit wegdrukte. Uit deze filosofische roman blijkt ook hoe Van Eerbeek de Eerste Wereldoorlog zag als een breuk in de waardering van normen en geloof. Oorlog is onmenselijk, betoogde hij via zijn hoofdpersoon, en oorlog had een corrupte invloed op het geweten van vooral jongeren. Het was voor het eerst dat er in Nederland een oorlogsroman met deze strekking verscheen. Van Eerbeek voelde zich beïnvloed door Remarques roman Im Westen nichts Neues (1929). In Harderwijk deed hij de officiersopleiding, maar die moest hij afbreken toen hij daar in 1918 Spaanse Griep opliep. Daardoor raakte hij zodanig verzwakt dat hij voor de rest van zijn leven tuberculosepatiënt was. Tussen 1918 en 1922 kuurde hij twee lange periodes in sanatorium Sonnevanck in Harderwijk. Door zijn ziekte kwam er ook van zijn onderwijzerschap weinig terecht. Hij stond slechts korte periodes voor de klas, steeds in Zwolle of omgeving.

’t Achterste bankien
Uit zijn dagboeken blijkt hoe hij ook geestelijk leed. Overgave aan God wisselde af met tijden van diepe scepsis. Hij voelde zich gedoemd en waardeloos door de tbc. Met Shelley zei hij: ‘I have death in my hands.’ Wanhopig zocht hij ook naar creativiteit. In de jaren twintig voelde hij zich verwant aan de kritische jongerenbeweging in de Gereformeerde kerken. Hij verwierp de leer van zijn kerk niet, maar eiste wel de vrijheid om die kritisch te benaderen. ‘Ik zoek geen nieuwe waarheid, alleen: mijn eigen manier van op de oude te reageren.’ Dit bracht hem in conflict met zijn vader en met de kerk. Hij geloofde niet in de gereformeerde wereld als een machtig bastion. Toch bleef hij de kerk trouw, al was het, zoals hij het in het Zwols tegen zijn wijkpredikant zei, ‘op ’t achterste bankien’. Zijn identiteitscrisis en zijn kritische houding tegenover zijn milieu doortrokken zijn boeken.

Huis van Bewaring
In 1921 verscheen in het familieblad De Spiegel zijn eerste verhaal onder zijn eerste schuilnaam M. van Kempen (hij voelde zich verwant met de grote Zwolse mysticus naar wie zijn straat genoemd was). Zijn literaire debuut stond in 1927 in het literaire tijdschrift Opwaartsche Wegen. Aan beide bladen heeft hij veelvuldig meegewerkt. In 1928 doorbrak hij zijn innerlijke onzekerheden door het besluit vanaf nu schrijver te zijn. Financieel bracht dat weinig op, dus hij bleef, ongetrouwd, thuis wonen. In 1928 werd hij part time onderwijzer in het Zwolse Huis van Bewaring en in de Zwolse schooltuinen. Beide baantjes leverden hem veel stof tot schrijven. Hij had een voorliefde voor de primitieve mens die hij aantrof in de gevangenis. Lang na zijn dood is een deel van zijn gevangenisverhalen gebundeld in Huis van bewaring. Zijn boek Gesloten grenzen is een filosofische gevangenisroman tegen de achtergrond van de economische crisis. In deze roman werkte hij het meest intensief een hoofdthema van zijn oeuvre uit: het ontmaskeren van de schijn, het zoeken van de naakte oprechtheid, het accepteren van de ascese. De hoofdpersoon zegt: ‘Men vindt het goed dat men daar alleen in het donker staat. Men zegt alleen: God, uw stenen zijn koud.’

Volksromans
Behalve filosofische romans schreef Van Eerbeek ook een aantal eenvoudige volksromans. Strooschippers speelt onder het schippersvolk dat aanlegde aan de Diezerkade, vlakbij het huis van Van Eerbeek. Beumer & Co is een geestige, maar ook schrijnende middenstandersroman die in Kampen speelt. De Doeve is een achterbuurtroman en speelt in de allang afgebroken sloppen en stegen in de buurt van de Thomas a Kempisstraat. Veel contact met collega-schrijvers had Van Eerbeek niet. De tbc dwong hem tot beperking. Wel discussieerde hij soms met de Zwolse dichters A. Wapenaar en Gerrit Kamphuis. Na de dood van zijn vader in 1930 bleef hij thuis wonen, nu op de bovenetage 69a met een eigen trapopgang. Zijn zus Rebekka Boss was de enige van het gezin die hem begreep in zijn innerlijke worstelingen en in zijn schrijverschap. Soms huurde hij voor enkele maanden een zomerhuisje in het naburige Herfte om daar in rust te kunnen schrijven.

Zuid-Frankrijk
In 1936 ontmoette hij de elf jaar jongere Janneke Land, met wie hij een soort verloving aanging. Trouwen durfde hij niet, omdat hij er zeker van was jong te zullen sterven. Belangrijker nog was dat hij in zijn hart een asceet was, die moeilijk een binding met een vrouw aan kon gaan. Eind 1936 vertrok Van Eerbeek naar Zuid-Frankrijk. Hij deed het voor zijn gezondheid, maar ook om los te komen van zijn milieu. In Nice woonde hij in volkslogementen en leerde hij het primitieve Franse leven kennen. Hij ontmoette daar de ongehuwde moeder Fifi Burguete, met wie hij een beschermende vriendschap sloot. Over haar schreef hij zijn laatste roman Asuncion, eigenlijk een omgewerkt Frans dagboek. Na een half jaar Nice keerde hij terug naar Zwolle. Hij liet een caravan bouwen en naar de hei bij Hattem slepen, een van de eerste stacaravans van Nederland. Daar schreef hij zijn laatste grote novelle De Gast. In oktober 1937 beëindigde hij zijn relatie met Janneke. In Hattem liep hij in die tijd een longontsteking op. Thuis overleed hij op 5 november 1937, 39 jaar oud. Zijn graf is op de begraafplaats aan de Meppelerstraatweg in Zwolle.

Auteur: dr. Hans Werkman

Geboren:   22-07-1898 Zwolle
Overleden:   05-11-1937 Zwolle
Vader:   Jan Boss, bakker
Moeder:   Hendrikje Siertsema
Publicaties:   Zie Auteurspagina DBNL Biografie: Hans Werkman. De haven uitgraven. De wereld van J.K. van Eerbeek, schrijver (Meindert Boss 1898-1937). Hilversum, Uitgeverij Verloren, 2004.568 p. Tevens verschenen als proefschrift VU Amsterdam. Overige literatuur (selectie): - J. Vos. De schrijver J.K. van Eerbeek en de mens Meindert Boss (1898-1937) In: Jaarboek Overijssel. 1958, p. 52-64 - Igor Cornelissen. Borgtochtelijk lijden : het korte leven van J.K. van Eerbeek. Utrecht-Bunnik : Sjaalmanpers, 1986. 24 p. - Van Eerbeek-nummer van Liter, I, 2 (1998)
Laatst bijgewerkt op:   27-02-2014