G.J.O.D. Dikkers (1782-1852)


Gerhard Dikkers werd te Vriezenveen gedoopt op 1 december 1782 als zoon van Jan Hendrik Dikkers, paardenhandelaar, en diens tweede vrouw Fenneken Mollink. Hij huwde in juli 1806 te Weerselo met Johanna Hendrika Lamberts (1778-1845). Het echtpaar kreeg acht kinderen. Gerhardus overleed op 30 november 1852 te Borne.

Op 28 september 1801 werd Dikkers ingeschreven aan de universiteit van Utrecht als student in de rechten. Deze studie sloot hij op 23 november 1804 af met het doctoraat. Beëdiging tot advocaat volgde een maand later. De voorbereiding op zijn maatschappelijke carrière werd afgesloten met een rondreis door België.

Zijn ambtelijke loopbaan begon in 1806 als verpondingscommissaris in het arrondissement Enschede, belast met het opstellen van kohieren voor de nieuwe grondbelasting. In 1812 werd hij aangesteld als ontvanger der directe belastingen te Borne en Hengelo, een functie die hij van 1813 tot 1816 combineerde met het burgemeesterschap van Weerselo. Tussen 1816 en 1823 was hij ontvanger-particulier in het gehele arrondissement Almelo. Na 1823 wijdde Dikkers zich aan het beheer van zijn omvangrijke onroerend goed en de vervulling van vele functies in het openbaar bestuur.

Door vererving, verantwoord beheer maar evenzeer door handel in onroerend goed werd Dikkers een zeer vermogende grondbezitter. In 1814 kocht hij de havezate Diepenheim om deze in 1818 met forse winst weer te verkopen. In 1819 verwierf hij het uitgestrekte landgoed Weleveld te Borne en vanaf 1820 tot omstreeks 1848 was hij mede-eigenaar van de havezate Oosterveen te Junne. Het gezin Dikkers woonde in huize 'De Bornsche Molen' te Zenderen (Borne). Bij zijn dood omvatte zijn grondbezit circa 540 hectaren, geconcentreerd in de gemeenten Borne, Diepenheim, Tubbergen, Weerselo en Wierden. Op de lijst van de eenenzeventig hoogstaangeslagenen in Overijssel (de verkiesbaren voor de Eerste Kamer) van 1848 figureerde hij als nummer achtendertig.

Dikkers nam een prominente plaats in het bestuur van vele marken in. Vaak voerde hij de financiële administratie. Waar mogelijk entameerde hij de verdeling der markegronden. Dikkers was vermoedelijk zowel uit algemeen als uit particulier belang voorstander van markedeling. Doordat de marken in de Franse tijd hun publiekrechtelijke functie waren kwijtgeraakt, waren de markebesturen niet meer goed in staat naleving van de oude regels af te dwingen. Het functioneren van de marken werd hierdoor bedreigd. De grondbelasting van 1832 leidde tot grotere financiële lasten, meestal op te brengen door de grote gewaarden. Anderzijds zag Dikkers zijn bezit door toewijzing van verdeelde markegronden met tientallen hectaren toenemen.

Dikkers was landbouwkundig zeer geïnteresseerd, getuige zijn lidmaatschap van de Provinciale Commissie voor de Landbouw, van 1816 tot de opheffing in 1851. Deze commissie had tot taak de ontwikkeling van de landbouw te bevorderen, onder andere door de overheid over mogelijkheden tot vernieuwing van advies te dienen.

Ook in het openbaar bestuur heeft Dikkers zijn sporen verdiend. In juli 1820 werd hij als vertegenwoordiger van de landelijke stand lid van de Provinciale Staten van Overijssel, waarin hij zitting hield tot 1850. Vanaf 1825 tot zijn overlijden was hij gemeenteraadslid, tot 1851 tevens wethouder van Borne. Dikkers heeft zich in het bijzonder ingespannen voor de verbetering van de verbindingen tussen Twente en de rest van het land. Zoals zo veel Twentse landeigenaars en fabrikeurs onderkende hij dat de transportmogelijkheden sterk achterbleven bij de behoeften van de landbouw en textielnijverheid. In 1829 werd hij benoemd tot lid van de provinciale commissie, belast met de aanleg en het beheer van de straatweg van Zwolle via Almelo naar Hengelo. Deze weg kwam in 1834 gereed. Door de lange afstanden was exploitatie van wegen in Overijssel een relatief kostbare zaak. Hoge toltarieven waren het gevolg. Dikkers was zijn tijd ver vooruit door financiering en tolheffing op nationale schaal te bepleiten.

Voor het massatransport waren de waterwegen belangrijker dan de straatwegen. Sedert de jaren twintig waren talrijke kanalisatieplannen in studie geweest, die meestal op instemming van Dikkers konden rekenen. Door technische maar vooral financiële belemmeringen kwamen deze het stadium van de tekentafel echter maar zelden te boven. In 1845 kregen de ingenieurs Staring en Van de Kasteele van Provinciale Staten de opdracht een provinciaal kanalenstelsel te ontwerpen. Om bezuinigingsredenen werden in 1849 echter juist de Twentse kanalen geschrapt. De Twentse gemeenten zagen daarop af van deelname in de financiering. Het is kenmerkend dat Dikkers in 1849 als minderheid in de Bornse raad wel voor financiële deelneming stemde in de overtuiging dat de kanalen in Twente er vroeger of later toch zouden komen. Als particulier nam hij een aandeel van f. 3000,-in het kapitaal van de in 1850 opgerichte N. V. Overijsselsche Kanalisatie Maatschappij.

Dikkers' ijveren voor verbetering van de infrastructuur werd door tijdgenoten hooglijk gewaardeerd. Zo besteedde zijn overlijdensbericht juist hieraan uitvoerig aandacht. Ook anderszins bleef de herinnering aan hem lang voortleven. A. Benthem beschreef hem in 1913 als een dappere man met een herculische gestalte. Volgens Benthem was hij de raadsman der hervormde boeren in Twente en droeg hij de betiteling 'Prins van Twente'. Zijn politieke opvattingen zouden sterk Oranjegezind zijn geweest.

Dikkers behoorde onmiskenbaar tot de Overijsselse elite van de eerste helft van de negentiende eeuw. Het verloop van zijn carrière week niet af van die van de overige, overwegend adellijke grootgrondbezitters in de provincie. Dikkers heeft door zijn landbouwkundige activiteiten en zijn streven naar een verbeterde infrastructuur zeker bijgedragen aan de latere economische expansie van Twente.

Auteur: P.W.J. den Otter

Uit: Overijsselse Biografieën
Geboren:   circa 1782 Vriezenveen
Overleden:   30-11-1852 Borne
Vader:   Jan Hendrik Dikkers, paardenhandelaar
Moeder:   Fenneken Mollink
Echtgeno(o)t(e):   Johanna hendrika Lamberts (1778-1845)
Publicaties:   RAO, H. F. R. de France, Inventaris van de archieven afkomstig uit het bezit van de familie Dikkers 1465-1890 (Typoscript), Zwolle 1977 -H.B. Demoed, Mandegoed schandegoed. De markeverdelingen in Oost-Nederland in de 19de eeuw, Zutphen 1987 -A. Smolders, De geschiedenis van de Overijsselse Kanalen, 's-Gravenhage 1989, 5-28
Laatst bijgewerkt op:   27-02-2014