Marie Koopmans (1888-1979)


Gezien aard en omvang van haar oeuvre zou ze niet misstaan in het rijtje Cato Elderink en Johanna van Buren. Marie Koopmans immers schreef een imposante bibliotheek bij elkaar. Informatieve beschouwingen over het Twentse land en volk, maar ook romans. Toch kennen weinlgen In Oost-Nederland deze vrouw, die in 1888 in Tubbergen werd geboren en in 1979 in Groningen stierf.

'Letterkundige', liet Marie Koopmans als beroep noteren als ze zich in een nieuwe woonplaats liet inschrijven. En dat gebeurde nogal eens. Want echt gevonden heeft ze het niet buiten Twente. Na twee-en-dertig Tubbergse jaren woonde ze op maar liefst veertig verschillende adressen, verspreid over het hele land. Die ongedurigheid zou volgens biograaf Martin Paus wel eens de oorzaak kunnen zijn van de betrekkelijke onbekendheid in haar geboortestreek. Ondanks de zee aan publicaties van haar hand en ondanks het hoge Twente-gehalte daarin. De literaire productie kwam weliswaar pas na haar Tubbergse periode goed op gang, niettemin ontstonden toen de boeken en artikelen die het Twentse leven als onderwerp hadden. En als er iets was dat Marie Koopmans typeerde dan was het wel dat ze het Tukker-zijn met verve uitdroeg, waar ze ook was.

Voorbeelden te over. In de schetsen over 'Volksleven en -gebruiken' die ze voor de oorlog schreef voor het dagblad De Tijd, verwondert ze zich regelmatig over de onbekendheid van westerlingen met Twente. 'Zoo-even gaapte men ons nog erg verwonderd aan, toen wij Schaepman's geboorteplaats aan een kantoor te Den Haag noemden. Ook de daar gelaten prentbriefkaarten met den Palm Paschen van onze Tukkersche kleinen erop, werden bekeken als een plaatje uit China of van de Noordpool.' Terwijl het ook heel anders kan. 'Ootmarsum! Ons is een toerist bekend, die minstens drie werelddelen doortrok en toch beweert telkens weer met het grootste genoegen het oeroude Twentsche dorp-stadje op te zoeken.' Over haar streekgenoten had ze wel een duidelijke mening. 'De Tukker of Twentenaar zelf is iemand met 'n rustigen humoristischen kijk op het leven of dingen, wat leidt tot nieuwe woordvormingen. En zijn 'het koomp wa', het komt wel, stamt uit diepgeworteld, overgeërfd Godsbetrouwen - het mooiste van het vele moois was oons ländeke het zijne blijft noemen.'

Dit fraaie proza schreef ze in het boek ‘Mooi Mienken en 'n Smokkelkönnig'. Een opmerkelijk boek, zeker vanuit een Oost-Nederlands gezichtspunt, want het maakt deel uit van een Twentse trilogie, die geheel is gebaseerd op het volksleven in deze streek. 'Folkloristische romans' noemde Marie Koopmans ze zelf. De twee anderen dragen de titels 'De Bovenmeester' en 'De Katoenkoning'. Het citaat is ook in ander opzicht bijzonder. Want de schrijfster geeft erin precies de twee facetten aan waarmee haar werk van voor tot achter doordenkt is: het roomse leven en de Twentse folklore.

Marie Koopmans kwam uit een door-en-door Twentse en goed katholieke familie. 'n Klöppert was de 'hoesnaam '. Die sloeg op de tijd dat er in het huis van haar voorouders nog klöpkes woonden, die van daaruit mensen attendeerden op geheime katholieke erediensten. De Koopmansen golden als notabelen. Marie's vader, Antonius Franciscus, was een invloedrijke ondernemer, bezat als één van de eersten in het dorp een auto en bezorgde Tubbergen met een roomboterfabriek zijn eerste industriële vestiging. Nadat haar ouders waren overleden, bleef Marie tot 1920 alleen in het ouderlijk huis wonen. Ze moet, creatief en artistiek als ze was, een buitenbeentje in het dorp geweest zijn. Oude inwoners herinneren zich haar als een excentrieke dame, niet alleen in haar manier van kleden maar ook in haar gedrag. Ze speelde bovendien viool en schilderde, een combinatie die in een plattelandssamenleving aan het begin van deze eeuw ongetwijfeld als zonderling werd ervaren. Haar schrijftalenten bloeiden vooral op in de jaren twintig, toen ze Twente verlaten had. Ze volgde eerst een opleiding als bibliothecaresse in Delft, werd later directeur van de (katholieke) bibliotheek in Laren en sloeg vervolgens zelf aan het schrijven. Startpunt voor een enorme productie en geïnspireerd door de kunstenaars, artiesten, musici, schilders en schrijvers, waarmee ze zich in 't Gooi omringde. Kranten en tijdschriften verdrongen zich om artikelen van haar op te nemen. Marie Koopmans naam dook op in de Katholieke Illustratie, De Tijd, De Maasbode, De Residentiebode, Roeping, Opgang, maar ook in het Overijsselsch Dagblad en de Nieuwe Twentsche en Almelosche Courant.

Ze moet een snelle pen hebben gehad. Naast de tientallen, vaak zeer omvangrijke artikelen vond ze de tijd om ook nog een hele rits romans te schrijven. Behalve de Twentse trilogie waren dat boeken met titels als 'Om heuvelen vol kunst', 'Klatergoud', 'Een Indisch student in Holland', 'Huw'lijken in vorstenkring', 'Jong leven op jong land' en 'Mijnheer van Netten'. Dat laatste boek bood ze zelfs aan koningin Wilhelmina aan, omdat ze gebruik had mogen maken van stukken uit het archief van het koninklijk huis.

Marie Koopman schetst in haar werk een mooi beeld van het begin van de twintigste eeuw. Geschreven in de gedreven, soms bombastisch aandoende stijl van die tijd én met de wetenschap van die tijd. In haar verhandelingen over Twente bijvoorbeeld geeft ze nogal hoog op van de Saksische oorsprong van de Twentenaren, een uitgangspunt dat inmiddels historisch lang en breed achterhaald is. Wat echter vooral opvalt is het regelmatig geheven vingertje. Marie Koopmans was vaak belerend, bij het moralistische af. Fraaiste staaltje daarvan is een artikel over de Olympische Spelen van Amsterdam in 1928, waarin ze het zwemmen door dames hekelt. 'Dat naaktvertoon, wat tegenwoordig heel onze wereld infecteert, wat ook honderden eerbare katholieke meisjes en sportliefhebbers omlaag trekt in een anders en hopelijk ook nog in eigen oogen - die naaktcultuur viert op de olympiade hoogtij! ( ... ) En loopen niet tientallen met kiektoestellen juist daarom in het stadion? Om toch maar al die naaktheid op de plaat te brengen, te verspreiden?'

Deskundigen dichten de Tubbergse schrijfster ondanks haar onbekendheid wel degelijk literaire gaven toe. Martin Paus trekt na het doorspitten van haar oeuvre de vergelijking met Anton Coolen. De Twentse hoogleraar prof. dr. Anne van der Meiden oordeelt: 'Literair gezien zit Marie Koopmans toch in de buurt van de Limburgse Marie Koenen. ' G.B. Vloedveld noemt in 'De Overijsselse streekliteratuur' (1951) Marie Koopmans samen met Belcampo en Aar van de Werfhorst als schrijvers die een bijdrage leveren aan de streekliteratuur in het Nederlands. En G.J.H. Dijkhuis haalt haar in zijn 'Twents in woord en gebruik' diverse keren aan als bron van woorden of begrippen.

Marie Koopmans is altijd vrijgezel gebleven. Haar levenseinde was bitterder dan haar jonge jaren in Tubbergen. 'Heerlijk diezoo zijn jeugd heeft mogen leven' , schreef ze over vroeger. Ze draaide door en kwam in psychiatrische klinieken terecht. Op 91-jarige leeftijd overleed ze in Groningen. Al haar bezittingen vermaakte ze aan de missie. 'Als ik sterf doe ik dat kaal als een kerkmuis, alles is voor mijn jongens, de missionarissen.' In 2009 werd in Tubbergen een Marie Koopmans Cultuurprijs ingesteld.

Auteur: Gerard Vaanholt

Eerder gepubliceerd in Twentsche Courant Tubantia op 11 juni 1997
Geboren:   26-04-1888 Tubbergen
Overleden:   21-12-1979 Groningen
Vader:   Antonius Franciscus Koopmans, middenstander, ondernemer
Moeder:   Hendrika Johanna Muurlink
Publicaties:   Werken van Marie Koopmans (Twentse trilogie): - De katoenkoning. 1921 - De bovenmeester. 1928 - Mooi-Mienken en 'n smokkelkönnig. 1936 Over Marie Koopmans: - Martin Paus. Marie Koopmans, de Twentse schrijfster. Hengelo : Smit van 1876, 1997. 187 p.
Laatst bijgewerkt op:   19-03-2014