Everhard Herman Putman (1740-1801)


Everhard Herman Putman werd geboren te Deventer op 2 augustus 1740, als zoon van dr. Adolph Hendrik (1683-1753) en Hermanna Rouse (gestorven in 1741). Hij overleed te Deventer op 16 juli 1801.

Trouw aan Oranje was één van de eigenschappen waardoor het geslacht Putman zich van andere onderscheidde. Dat gold zeker voor Everhard Herman, die in 1765 werd gekozen in de Deventer meente. Elf jaar later, in 1776, werd hij als eerste van zijn geslacht opgenomen in de magistraat van de IJsselstad. Onderwijl was hij tevens werkzaam als juridisch adviseur van graaf Carel George van Wassenaer Twickel en graaf Sigismund Vincent van Heiden Hompesch van Ootmarsum, drost van Twente (1769-1786) en Salland (1786-1790). Met name als adviseur van laatstgenoemde liet hij zich kennen als een weinig zachtzinnig man, die voor intimidatie niet terugdeinsde.

Ook als burgemeester van Deventer bleek Putman te beschikken over de mentaliteit van een vechtjas. Bij zijn aantreden had hij het tij al tegen: Oranje was in Overijssel en de Republiek allang geen modekleur meer. Zeker niet in Deventer, waar de magistraat, door de aanwezigheid van een Athenaeum Illustre in die stad, merendeels uit juristen bestond. Het was dan ook geen wonder dat Everhard Herman om zijn politiek gekleurde ambtsvervulling en zijn non-conformistische optreden - hij ontzag zich niet om zijn confraters publiekelijk belachelijk te maken - bij de jaarlijkse keurdag in 1782 onder druk van de zich roerende patriotse burgerij niet werd herkozen.

Na zijn val was er niemand die zich zijn lot aantrok. De adviseurs van stadhouder Willem V maanden deze om niet voor Putman in de bres te springen: daarvoor was de oud-burgemeester te zeer gehaat, schreven ze. De stadhouder volgde die raad, in de vergeefse hoop daardoor zijn voorrechten te kunnen behouden. Putman zelf schikte zich in zijn noodlot en begon een lange reeks van brieven aan zijn stadhouder, waarin hij de gebeurtenissen te Deventer beschreef en zijn visie op de patriotse woelingen neerlegde. Daarbij gaf hij blijk van een fundamenteel conservatisme: de mens was onveranderlijk, waardoor de tegenstelling tussen patriotten en orangisten niets anders was dan een nieuwe vorm voor het aloude antagonisme tussen staatsgezinden en prinsgezinden.

Deze visie werd onderbouwd door de bevindingen van zijn onderzoek naar de historie van Deventer. Zijn conclusie stond haaks op die van de patriotten die beweerden dat de oude rechten van de burgerij sinds de invoering van het regeringsreglement van 1675 door de stadhouder waren opgeslokt. Volgens Putman hadden juist de opeenvolgende magistraten van de stad - gedomineerd door in zijn ogen zelfzuchtige' Aristocraaten' - de rechten der burgers aan zich getrokken, en niet de stadhouder. Terwijl voorheen de gilden een belangrijke stem hadden gehad in de keuze van nieuwe gemeenslieden, had de meente in later jaren de deur vergrendeld en de keuze van nieuwe leden tot eigen voorrecht gemaakt. Deze vondst kwam de oud-burgemeester goed van pas. Ze voorzag hem van een sleutel om de poorten van het tot dan toe hermetisch gesloten bastion van het Deventer patriottisme te openen. De gilden waren daarbij van grote betekenis. Door hun hoge organisatiegraad en zelfbewustzijn hadden zij in het begin van de jaren 1780 het patriottisme van kracht voorzien. Maar in feite was de patriotse coalitie in de IJsselstad een monsterverbond tussen de gilden, die uit waren op het herstel van hun eigen, ooit zo machtige positie, en de door juristen en theologen gedomineerde voorhoede van de hogere burgerij die een ander Deventer wenste, met een volgens de beginselen van het natuurrecht samengesteld geheel van rechten en plichten.

Deze tegenstelling trad scherp aan het licht in de loop van 1785, toen de burgers werden uitgenodigd om al hun wensen en grieven ten aanzien van het stadsbestuur kenbaar te maken. Daaronder waren er vele van de gilden, die klaagden over afnemende handel en teruglopende inkomsten en die herstel van hun positie wensten. Maar er waren ook andere reacties, met verzoeken om burgerrechten voor katholieken en menisten. Dit laatste was schadelijk voor de gilden. Eenmaal voorzien van burgerrechten, zouden ook de leden van deze religieuze minderheden mogen toetreden tot de gilden, waardoor de spoeling nog dunner zou worden.

Hier lag een terrein braak waarop Putmans gaven als intrigant tot hun recht kwamen. Zijn eerste contacten met de gilden dateerden van 1784. Toen al had hij er hen op gewezen dat zij oudtijds een belangrijke stem hadden gehad in de samenstelling van de stadsregering. Zonder nu al de coalitie te kunnen breken, bereikte hij hierdoor wel dat er tweedracht ontstond. Ruim anderhalf jaar later bleek dat de 'intellectuele tak' der patriotten het voortouw had genomen en zich niets meer aantrok van de wensen der gilden. Op dat moment kostte het Putman weinig moeite om de gilden in zijn kamp te halen. Hij stelde hen daarbij herstel van hun vroegere economische positie en een aandeel in de keuze van nieuwe gemeenslieden in het vooruitzicht.

Op deze wijze slaagde de oud-burgemeester er in een krachtige orangistische tegenbeweging in het leven te roepen. Het werd dan ook spannend in de stad. Er deden zich meermalen rellen voor, en omdat de patriotten Putman daarvoor verantwoordelijk hielden, zag hij zich genoodzaakt Deventer te verlaten. Vanuit Brummen, waar hij een buitenhuis bezat, hield hij evenwel contact met zijn geestverwanten in Deventer. Hij keerde er pas terug, nadat de Pruisische troepen op 20 september 1787 de stad hadden ingenomen. Nu om als leider van de meer 'volkse' component van de Oranjebeweging het bestuursapparaat te zuiveren.

Voor Putman was een herhaling der gebeurtenissen van de afgelopen jaren enkel te voorkomen als er een hechte coalitie tussen Oranje en het 'volk' - hier te verstaan als de kleine burgerij - kon worden gesmeed. Overtuigd van 's mensen onveranderlijkheid, was hij van mening dat het volk altijd wispelturig zou blijven en daardoor een willige prooi voor de meerderheid van zijn mederegenten, die in zijn ogen slechts 'Aristocraaten' waren, op zoek naar eigen geluk. Door het volk kleine gunsten te verlenen, zou het niet meer openstaan voor de avances van de regentenpartij. Enkel dan, meende hij, zou er in Deventer en daarbuiten harmonie heersen. De strijdbare orangist maakte dat niet meer mee. Hij bleef in functie tot de komst der Fransen in 1795. Daarna trok hij zich terug uit het openbare leven.

Everhard Putman huwde op 10 oktober 1761 te Utrecht met jonkvrouwe Catharina Margaretha van Laer. Uit dit huwelijk werden vijf kinderen geboren.

Auteur: J.H.H. Morssinkhof
(Uit: Overijsselse biografieën)


Voor een nog uitgebreidere biografie van dezelfde auteur zie: J.H.H. Morssinkhof. Oranje van huis uit : Everhard Herman Putman, Orangistisch burgemeester van Deventer in de patriottentijd / . In: Overijsselse Historische Bijdragen, 107e stuk - 1992, p. 145-171
Geboren:   02-08-1740 Deventer
Overleden:   16-07-1801 Deventer
Vader:   Adolph Hendrik Putman (1683-1753)
Moeder:   Hermanna Rouse (gestorven in 1741)
Echtgeno(o)t(e):   jonkvrouwe Catharina Margaretha van Laer
Publicaties:   Belangrijkste bronnen: - Koninklijk Huisarchief, archief Prins Willem V-VII: Correspondentie - Provincie Overijssel: A 31-222 1-11, A 31-222 VI - W. Ph. te Brake, Revolutionary Conflict in the Dutch Repubtic: The Patriot Crisis in Overijssel, 1780-1787 (onuitgegeven dissertatie University of Michigan, 1977 - M. de Jong Hzn, Joan Derk van der Capellen, staatkundig levensbeeld uit de wordingstijd van de moderne democratie in Nederland, Groningen - 's Gravenhage, 1922 - J. H. H. Morssinkhof, Oranje van binnen. Everhard Herman Putman, burgemeester van Deventer 1783-1792 (onuitgegeven doctoraalscriptie Rijksuniversiteit Utrecht, 1989)
Laatst bijgewerkt op:   10-04-2014