Rabo Herman Schele (1620-1662)


Rabo Herman Schele werd geboren in 1620. Zijn ouders waren Sweder Schele (II) van Weleveld en diens tweede vrouw, Anna Brawe tot Campe. Zijn jeugd bracht hij door op het Huis Welberg bij Steinfurt, de plek waar zijn moeder toen verbleef. Hij studeerde aan het gymnasium in Burgsteinfurt en vanaf 1637 in Leiden, waar hij voor de studierichting rechten koos. Prof. Gronovius beschreef de leergierige Schele in een brief aan zijn ambtgenoot Salmasius als ‘wonderbaarlijk geleerd’ en uitmuntend in ‘goede manieren en eenvoud, gemakkelijk gebruik van een aangename taal, grootheid van ziel, scherpzinnigheid van oordeel, vlugheid van geest, deftigheid van stijl en gepaste ernst’. Daarbij moet worden aangetekend dat het gebruik van superlatieven (in het Latijn veelvuldig gebruikt) in die tijd gewoon was. Tijdens zijn studie overleed zijn vader Sweder, die wel wordt omschreven als een ‘allround edelman’, en die een belangrijk lid van de Ridderschap was. De oorspronkelijk van Duitse ‘Uradel’ afkomstige Schele’s waren ontwikkelde mensen.

In de traditie van zijn tijd maakte Rabo (verlatinisering van Raebolt) na zijn studie een reis (‘grand tour’) naar Frankrijk en Italië ‘tot vermeerdering zijner kundigheden, het opdoen van mensenkennis en het bestuderen der staat- en krijgskunde van andere volkeren’. Hij verbleef enkele jaren aan het hof van de groothertog van Toscane, waar hij deel uitmaakte van de uit de aanzienlijkste edellieden samengestelde lijfbende van de hertog. Hier verdiepte hij zich – zoals hij zijn leven lang zou doen – in de krijgskunde van de klassieke oudheid en met name van de Romeinen.

Terug op Welberg legde Rabo Herman Schele zich toe op studeren en schrijven. Hij bleef ongehuwd, maar had een hecht netwerk van geleerde en politieke vrienden, die hij ook op zijn huis ontving. Zijn halfbroer Goossen Heidenrick had Weleveld toebedeeld gekregen, Welberg was in bezit gekomen van Rabo, evenals het huis Venebrugge. Dit laatste bezit verschafte hem toegang tot de Ridderschap van Overijssel. Meermalen werd hij benoemd tot afgevaardigde namens de provincie Overijssel in de Staten-Generaal in Den Haag. Bijzonder was dat hij altijd op eigen kosten reisde ‘om ’s lands kas te sparen’, ook bij andere gelegenheden wanneer hij als gecommitteerde aanwezig was bij vergaderingen in Amsterdam of Utrecht. Hij behoorde tot de politieke en bestuurlijke elite in Overijssel, maar ook landelijk gezien had hij invloed. Hij onderhield nauwe contacten met Johan de Witt, een van de belangrijkste staatsgezinden tijdens de stadhouderskwestie.

Overijssel viel na de dood van stadhouder Willem II in november 1650 ten prooi aan de staatkundige twisten, die ook landelijk speelden, over de vraag of er wel of niet een nieuwe stadhouder zou moeten worden gekozen. De spanning die in de vergadering van Ridderschap en Steden hierover ontstond, werd nog aanzienlijk verhoogd, toen in 1653 de Drost van Twente, Johan Ripperda, kwam te overlijden. De meerderheid van de Ridderschap en de meerderheid der drie steden, nl. Kampen en Zwolle, benoemden tot zijn opvolger Rutger van Haersolte, Drost van Lingen , een ijverig voorstander van het Huis van Oranje, en wiens talrijke, in de beste ambten geplaatste bloedverwanten hem tot een der machtigste edelen van het gewest maakten. De minderheid der Staten, bestaande uit de overige, meest Twentse edelen met de stad Deventer, en tevens Hasselt en Steenwijk, waren tegen de aanstelling van de pas geboren Willem III tot stadhouder. Schele behoorde uiteraard, gezien zijn opvattingen in geschriften neergelegd, tot deze laatste partij. Dat hij door kunde, welsprekendheid en eerlijkheid de ziel daarvan uitgemaakt heeft, valt vrij zeker af te leiden uit zijn rol als afgevaardigde bij belangrijke nationale vergaderingen.

Buiten Overijssel werd hij met name bekend als politiek en militair theoreticus. Hij behoorde op dit gebied tot de meest prominente denkers en publicisten van zijn tijd, hoewel hij niet overmatig veel publiceerde. Op 26-jarige leeftijd, ten tijde van de Vrede van Münster, schreef hij een ‘Leerboek voor de Vrede’, waarbij later een verhandeling over de oorzaken van de Eerste Engelse oorlog gevoegd is. Kort voor zijn dood werd zijn studie over de Romeinse oorlogsvoering gepubliceerd en pas vier jaar na zijn dood verscheen zijn belangrijkste werk Libertas Publica (ook verschenen in vertaling: De gemene vryheit). Tenslotte werd in 1669 nog De jure imperii, over de vorstelijke onschendbaarheid uitgebracht. Libertas Publica baarde veel opzien. Van Doorninck schreef hierover in 1885: ‘want het behoorde - om slechts één punt aan te halen - zeker tot de alles behalve dagelijkse verschijnselen, dat een edelman, zozeer bevoorrecht boven zijn medeburgers, waar het het verkrijgen der hoogste staatsambten betrof, met warmte in openbaar geschrift de stelling verkondigde, dat, hoewel gene republiek zo ver gaat van volstrekt allen tot het staatsbestuur toegang te verlenen, daar immers vrouwen en kinderen overal buitengesloten worden, het toch van belang is, dat voor niemand de weg tot de regering afgesIoten zij. Want is het ook al onmogelijk, dat ieder zelf de hoogste rangen inneme, dan wordt toch, mits het uitzicht daarop mogelijk zij, de belangstelling in de publieke zaak voor allen gewekt, als mogelijk een bloedverwant deel van de regering uitmaakt. Democratischer kon het destijds zeker niet!’.

Nog geen veertig jaar oud, trok Rabo Herman zich terug op het huis Weleveld bij Borne. Hij legde zich, wellicht gedesillusioneerd, toe op zijn studie. Hij werd, bewonderd als hij werd in bepaalde kringen, nog wel benoemd tot drost van IJsselmuiden, maar stierf al in 1662 op 42-jarige leeftijd aan ‘hete koorts’. Hij werd begraven in de kerk van Borne.

De postume carrière van Rabo Herman Schele kan nog imposanter worden genoemd dan zijn bekendheid bij leven. Enkele keren nam zijn reputatie een hoge vlucht. Het begon al in de jaren na zijn dood toen diverse lijkdichten verschenen , waarin hij bewierookt werd als een groot geleerde. Dichters van naam als Graevius, Hogers, Moonen en Vollenhove bezongen de overledene. In zijn Lyk-tranen maakte Joannes Vollenhove het wel erg bont:

Een edelman, volleert, volmaakt in allen dele;
En berg en bosch en beek weergalmen: Schele, Schele.

O Borne, rijst uw naam en eer niet al te groot,
Terwijl ge ’s helts gebeente ontfangt in uwen schoot?

Bij het aanbreken van het tweede stadhouderloze tijdperk in 1702 grepen de republikeinen terug op de geschriften van Rabo Herman Schele. Veertig jaar later verscheen er een heruitgave van zijn Libertas Publica onder de titel Algemeene vrijheid, waarbij in het voorwoord werd stilgestaan bij de deugden van Rabo Herman en van zijn voorouders. Aan het eind van de achttiende eeuw ontstond er een echte Schele-rage. Zowel zijn persoon (uitstekend bestuurder, vaderlandse held en deugdzaam burger) als zijn gedachtegoed werden door de patriotten als lichtend voorbeeld gepresenteerd. Ook in de eerste jaren van de Bataafse republiek nam zijn persoonsverheerlijking een grote vlucht, waarbij men het niet zo nauw nam met de werkelijkheid. Ook in Overijssel werd Schele nog lange tijd vereerd, getuige ook het in de Overijsselsche Almanak van 1837 gepubliceerde gedicht van de Almelose textielhandelaar Gerrit ten Bruggencate:

Wat Ed'len Nederland mag noemen,
Bewonderd door geheel deez' aard',
Gij moogt o Twenthe! op Schele roemen,
De hulde van het nakroost waard.
Gij moogt hem voegen bij de braven,
Die heinde en ver de glorie staven
Van hun zoo dierbaar vaderland.
 

Tekst: Redactie van deze website.


Zie ook: Reacties op het werk en de persoon van Rabo Herman Schele (1622-1662), in dicht en ondicht/ door drs. J.C. Streng In: Overijsselse Historische Bijdragen, 109e stuk (1994)
Geboren:   circa 1620 Borne
Overleden:   01-01-1662 Borne
Vader:   Sweder Schele
Moeder:   Anna Brawe tot Campe
Publicaties:   Bronnen en literatuur: Jet Spis. Och ewig is so lang: zeven eeuwen Weleveld. Landgoed, havezate en bewoners. Zutphen, Walburg Pers, 2003. S.J. Fockema Andreae. Raebolt Herman Schele. In: Overijsselse portretten. Zwolle, Tijl, 1958. p. 59-77. J.I. van Doorninck. Uit Overijssels verleden, serie artikelen in de Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant. 1883-1886
Laatst bijgewerkt op:   16-04-2014