Josef Isak Kisch (1802-1880)
Josef Izak Kisch werd geboren op 21 november 1802 te Groningen als zoon van Izak Kisch en Betje Abrahams. Hij overleed te Zwolle op 22 december 1880. Kisch kwam uit een vroom-joodse familie, die zich drie generaties eerder vanuit Praag in Groningen gevestigd had. Over de opleiding van Kisch is niets bekend. In 1823 deed Kisch examen voor de Provinciale Commissie van Geneeskundig Onderzoek en Toevoorzigt in Overijssel en werd hij geadmitteerd als stadsheelmeester.
In 1824 werd Kisch geplaatst op de lijst der bevoegde beoefenaars der geneeskunst in het Provinciaal Blad. De stedelijke heelmeesters of chirurgijns waren vaak van origine barbier en hadden dus ook een winkel, die dan tevens als praktijk fungeerde. De winkel van Kisch moet zeer waarschijnlijk gesitueerd worden in het huidige pand Nieuwe Markt 9 te Zwolle. Dit was in ieder geval reeds in 1830 tevens zijn woonhuis. Zijn winkel werd door de Commissie verscheidene malen gecontroleerd en 'in eene goede staat' bevonden. Met de koepokstofinenting begon Kisch in 1828, later dan zijn vakbroeders. In Zwolle werd weinig tegenstand ondervonden bij deze vaccinaties. Bij Koninklijk Besluit werd hij in 1829 benoemd tot Officier van Gezondheid der 3e klasse bij de Zwolse Schutterij.
Bij de Schutterij verrichtte hij voornamelijk keuringen, waarvan verscheidene attesten getuigen. Na de Belgische opstand van eind september 1830 werd ook de Zwolse Schutterij gemobiliseerd. Op 6 november vertrok men naar het opstandige Zuiden. De officieren, onder wie Kisch, kregen een afscheidssouper in de sociëteit De Harmonie aan de Grote Markt. De tocht voerde naar Bergen op Zoom, waar men op 10 november aankwam en waar Kisch deel uitmaakte van een garnizoen van 7000 man. Reeds op 29 december 1830 ging hij met verlof naar Zwolle. Op 12 januari 1831 was hij ziek achtergebleven van verlof, maar de 25e keerde hij weer terug op zijn post. Waarschijnlijk hebben de Zwolse schutters niet daadwerkelijk aan gevechten deelgenomen. Kisch kreeg in februari 1831 het bevel naar Zwolle terug te keren.
Op 20 juli 1831 kreeg hij eervol ontslag als Officier van Gezondheid bij het 1e Bataljon der 1e Afdeling mobiele Overijsselse Schutterij. Tegelijkertijd werd echter bepaald dat hij als Officier van Gezondheid der 3e klasse bij de dienstdoende Schutterij te Zwolle zijn dienst zou vervolgen. Eind oktober 1831 werd Kisch bevorderd tot de rang van Officier van Gezondheid der 2e klasse. In Zwolle zou Kisch een niet onbelangrijke rol spelen in de bestrijding van de cholera, die in de negentiende eeuw in Nederland duizenden slachtoffers maakte. Tijdens de epidemie van 1832 werden speciale gebeden gezegd in de Zwolse sjoel.
In augustus 1832 nam Kisch zitting in een commissie samengesteld door de parnassijns der Nederlandse Israëlitische Hoofdsynagoge te Zwolle, welke zorg droeg voor de armen en bedeelden van hun gemeente in geval zij mochten worden besmet met de cholera. Deze commissie hield een inzameling van 'gezonde en voedzame spijzen' onder de leden van de gemeenschap. Dat werd beschouwd als een juist middel tegen cholera. De maatschappelijke positie die Kisch zich inmiddels had verworven, had hem binnen de joodse gemeente tot een geacht man gemaakt.
Kisch verwierf zich tevens de chaweer-titel, een eretitel die men verdiende door een bepaalde graad in talmoedische kennis te verkrijgen, door zelfstandig te 'lernen' en door uitzonderlijke diensten voor de kehilla. Volgens een verklaring uit 1912 van de penningmeester van de joodse gemeente zou Kisch rond 1845 één der parnassijns zijn geweest, welke functie door de notabelen der joodse gemeente werd bekleed.
Op 6 april 1840 trad Kisch in dienst als stadsheelmeester van Zwolle in plaats van de chirurgijn B. Gijswijt. Na het overlijden van Gijswijt werd Kisch in 1842 benoemd tot lid van de Zwolse Commissie van Geneeskundig Onderzoek en Toevoorzigt. Ook in Zwolle probeerde de gemeentelijke overheid de greep op het prostitutiebedrijf te verstevigen. Uitgangspunt daarbij was de gedachte dat de verspreiding van geslachtsziekten voornamelijk aan prostituées zou zijn te wijten. Een geregelde medische controle van de vrouwen in de bordelen achtte men daarom wenselijk. Op 25 mei 1847 vond de eerste controle van de Zwolse prostituées plaats door Kisch. Dat dit op zaterdag gebeurde, lijkt merkwaardig in verband met zijn joodse afkomst. Misschien valt hieruit te concluderen dat Kisch een liberale inslag had. In ieder geval bleef Kisch gedurende enkele decennia een sleutelfiguur in het medisch toezicht op de Zwolse prostitutie, en lange tijd was hij zelfs de enige die de wekelijkse controle van alle publieke vrouwen uitvoerde. Op 12 oktober 1857 schreef Opperrabbijn dr. Jacob Fränkel van Zwolle aan het kerkbestuur van de joodse gemeente van Goor dat er geen Nederlandstalige boeken voor het leren van besnijden waren. Volgens de brief had alleen Kisch er iets over geschreven. Degene die examen als besnijder wilde doen, kon bij Kisch tegen betaling van 15 gulden enige dagen van te voren onderwijs krijgen.
Er was sprake van een aanzienlijk standsverschil tussen de academisch gevormde doctor medicinae en de heelmeester. Begin april 1844 beklaagden de heelmeesters Kisch en Metelerkamp zich in een brief aan de Raad der stad Zwolle over een te lage beloning voor zwaar werk zowel overdag als 's nachts en over de 'schamele of dierlijk onreine woningen' waarin zij zich soms moesten begeven, hetwelk dikwijls grote schade aan hun eigen praktijk toebracht. Zij vroegen dan ook hun jaarlijkse beloning als stadsheelmeesters te verhogen en meer in evenredigheid te brengen met die der doctores medicinae. Het verschil bleef. Zo werd Kisch in 1867 als heelmeester door de gemeente Zwolle voor zijn aandeel in de cholera bestrijding met 50 gulden beloond, terwijl de doctores medicinae ieder een zilveren beker ontvingen.
De naam van Kisch prijkt als één van de eersten in 1852 op de ledenlijst van de afdeling Zwolle van de Nederlandse Maatschappij tot Bevordering der Geneeskunst. Kisch' sociale contacten waren breed. Zo werd hij op 16 oktober 1853 lid van een exclusieve groep veteranen die zich verenigd had in 'Het Metalen Kruis', een vereniging waarvan alleen de dragers van deze bijzondere onderscheiding lid konden worden. Een merkwaardig incident deed zich nog voor op 6 mei 1862, toen Kisch zoals gewoonlijk een bezoek bracht aan de sociëteit De Harmonie. Na een flinke woordenwisseling heeft hij - aldus een verslag - F.A.G. Holtkamp een 'hevige stoot op de borst gegeven, waardoor deze met de stoel achterover is gevallen'. Kisch werd voor de Zwolse rechtbank veroordeeld tot een boete van drie gulden. Na zijn overlijden in 1880 werd hij getypeerd als een humaan en vakbekwaam mens en werd getuigd van zijn grote geschiktheid bij de behandeling van kinderen.
Josef Izak Kisch huwde te Groningen op 21 november 1824 Esperance Abraham van Deen, geboren te Steinfurt ca. 1803 en overleden te Zwolle op 10 april 1852, dochter van de Groningse opperrabbijn Abraham van Deen en Gollotta Salomon. Haar broer was de bekende arts Isaac van Deen. Uit dit huwelijk werden 5 kinderen geboren.
Auteur: Marco Groen
Geboren: | 21-11-1802 Groningen | |
Overleden: | 22-12-1880 Zwolle | |
Echtgeno(o)t(e): | Esperance Abraham van Deen | |
Publicaties: | Belangrijkste bronnen: - Th.J. de Vries, Geschiedenis van Zwolle, deel II, Zwolle 1961 - Gedenkboek van de afdeling Zwolle en Omstreken der Kon. Nederlandsche Maatschappij tot Bevordering der Geneeskunst 1852-1952 (J.H. Sypkens Smit red.) - M.H. Gans, Memorboek. Platenatlas van het leven der joden in Nederland van de middeleeuwen tot 1940, Baarn 1971 - B.J. Kam, Meretrix en Medicus, Zwolle 1983 | |
Laatst bijgewerkt op: | 19-03-2014 |