Richard Pafraet (1455-1512)


Nadat Johannes Gutenberg (ca.1400-1468) in 1450 te Mainz het drukken met losse loden letters had uitgevonden en vervolgens de wereld verbaasd had met de daarmee gedrukte prachtbijbel, verspreidde deze kunst zich binnen enkele tientallen jaren over heel West- en Zuid-Europa. In de noordelijke Nederlanden waren de eerste drukkers van 1473 tot 1475 werkzaam in Utrecht, maar dat was dus slechts van korte duur. Niet lang daarna vestigde zich in Deventer de uit Keulen afkomstige drukker en uitgever Richard Pafraet, die zijn naam ontleende aan het nabij die stad gelegen dorp Paffrath. Zijn geboortejaar is niet bekend, maar aangenomen wordt dat het omstreeks het jaar 1455 geweest is. Hij moet een goede schoolopleiding gekregen hebben, want hij kende in elk geval Latijn. Dat was destijds een vereiste voor een drukker/uitgever, omdat het de taal was van alle wetenschappen. De techniek van het boekdrukken heeft hij waarschijnlijk geleerd bij Ulrich Zell († ca.1503), die vóór 1462 zelf weer in de leer geweest was in Mainz bij Gutenbergs ex-vennoot Johannes Fust, en die vervolgens in 1463 Keulens eerste drukker was geworden. Mede dankzij de daar gevestigde universiteit kwam zijn bedrijf tot grote bloei en werd hij een rijk man.

Dit voorbeeld zal Pafraet ertoe gebracht hebben Deventer als vestigingsplaats te kiezen. Weliswaar had Deventer geen universiteit, maar de oorspronkelijk aan de Lebuinuskerk verbonden Kapittelschool was al in 1374 onder stadsbestuur komen te staan. Dat ging toen de rector benoemen van wat voortaan Latijnse school heette.Vanaf ongeveer 1400 kreeg deze een zo grote bekendheid dat hij leerlingen tot uit de wijde omtrek aantrok.

Bovendien genoot Deventer al een zekere faam als producent van boeken. Het waren de volgelingen van de grondlegger van de Moderne Devotie en tevens boekenverzamelaar Geert Grote (1340-1384), die zich toelegden op het afschrijven van boeken, zowel voor eigen gebruik als, tegen betaling, voor derden. Deze broeders des Gemenen Levens waren daar zo bekend om dat ze de bijnaam ‘broeders van der penne’ kregen. Ze onderhielden ook nauwe contacten met docenten en leerlingen van de Latijnse school en beïnvloedden hen met hun ideeën over een vroom en sober leven. Verder was Deventer ook nog een aantrekkelijke plaats voor een ambitieuze drukker (die toen nog tevens boekhandelaar was), omdat de stad als lid van het Hanzeverbond een belangrijk handelscentrum was met contacten in alle windrichtingen. Ook de druk bezochte Deventer jaarmarkten boden goede afzetmogelijkheden.

Pafraet in Deventer
Aangenomen wordt dat Pafraet zich in of kort voor 1477 in Deventer vestigde. Dat jaartal staat vermeld in het eerste boek waarvan het colofon bericht dat het door ‘Richardum pafraet de Colonia’ te Deventer gedrukt is. Het boek bevat de tekst van het ‘Liber bibliae moralis’ van de Benedictijn Pierre Bersuire of Berchorius († 1362) en telt 928 pagina’s van groot formaat. De auteur beoogde de morele lessen die de bijbel verschaft toe te lichten voor predikanten. Het drukken van deze foliant moet Pafraet maanden gekost hebben.

Vermoedelijk woonde de drukker op dat moment al in het huis aan de Lange Bisschopstraat (nu nr.29) dat hij in 1480 kocht en dat hij dan als gelegen in de ‘platea episcopi’ in zijn colofons gaat noemen. Omstreeks hetzelfde jaar trouwt hij met Stijne Becker (* ca.1456), die van haar vroeg gestorven ouders een aanzienlijke rente geërfd had. Voor haar man zal dat een welkome bijdrage aan zijn bedrijf geweest zijn, dat vooral door de hoge papierkosten grote investeringen vergde. Behalve geld schonk Stijne hem ook (minstens) negen kinderen, van wie er één, Albert geheten, het bedrijf van zijn vader na diens dood zou voortzetten. Stijne had een uitgebreide familie, waaronder ambachtslieden, handelaren en vier priesters. Een halfbroer en een neef van Stijne verbleven in Engeland; zij kunnen Pafraet behulpzaam geweest zijn bij de export van zijn boeken naar dat land. Evenzo kunnen de priesters hem geholpen hebben bij het kiezen en het opsporen van de uit te geven boeken. Stijne overleed al in 1498, ongeveer 42 jaar oud.

In het begin van 1481 liet Pafraet zich met behulp van een borg officieel inschrijven als burger van de stad die hij bezig was beroemd te maken. Dat de financiering van zijn projecten niet altijd zonder problemen verliep bewijst de lening van 375 goudgulden die hij in 1482 bij een zekere Johan Valckenaer uit Kampen aanging.

Humanistische invloeden
Een belangrijke impuls voor zijn uitgeverswerk kreeg Pafraet toen in 1483 de Duitse geleerde Alexander Hegius (Sander Heck, 1439/40-1498) rector van de Latijnse school werd. Deze had na een opleiding aan de Latijnse school van Munster van 1456 tot 1463 gestudeerd aan de universiteit van Rostock. Dan is er een hiaat van zes jaar in zijn biografie, waarna hij vanaf 1469 weer bekend is als rector van de Latijnse school eerst in Wesel en dan in Emmerik. Hier ontmoet hij in 1479 de bekende Nederlandse humanist Rudolf Agricola (1443/4-1485), die tijdens een lang verblijf in Italië kennis gemaakt had met de nieuwe bestudering van de klassieke auteurs. Hij werd Hegius’mentor en leerde hem Grieks. Een jaar na diens benoeming in Deventer bezoekt Agricola hem daar. Bij die gelegenheid zou de later zo beroemd geworden Erasmus, die van 1478-1484 leerling van de Deventer school was, een Latijns gedicht van zijn hand voor Agricola voorgedragen hebben. Dankzij het contact met Agricola kwam Hegius ertoe belangrijke vernieuwingen in het lesprogramma van zijn school door te voeren. Hegius’ houding tegenover de literatuur van de Oudheid kende echter niet het onvoorwaardelijke enthousiasme van Zuid-Europa. Bij hem overheersten de morele aspecten. ‘Literatuur’, zei hij, ‘is schadelijk als de studie leidt tot verlies van deugd’. Ook in het algemeen verschilde het humanisme van het noorden veel van dat in Italië.

Hegius had zijn intrek genomen bij Pafraet, die daardoor op 7 april 1484 Agricola in zijn huis mocht ontvangen. Deze had een door hem geschreven lofzang op de moeder van Maria, getiteld ‘Anna Mater’, bij zich, die Pafraet terstond op de drukpers legde, zodat zijn gast het gedicht op tien gedrukte pagina’s kon meenemen. Bovendien kwam Pafraet zo ook in het bezit van twee uit het Grieks in het Latijn vertaalde werken, die hij nog in 1484 of 1485 uitgaf en die Hegius vervolgens ging gebruiken bij zijn onderwijs. Het eerste werk was een (ten onrechte) aan Plato toegeschreven en door Agricola vertaalde tekst, getiteld ‘Axiochus of over de verachting van de dood’. Het tweede werk had een wat blijmoediger karakter. Het is de dialoog ‘Charon’ van de satirische auteur Lucianus van Samosata (120-ca.180) ). Daarin komt Charon, de veerman van de onderwereld, voor een dag naar de wereld der levenden en bespreekt daar met Hermes, de geleider der zielen, allerlei in zijn ogen bizarre gewoonten van de mensen. De Latijnse vertaling was in dit geval gemaakt door de Italiaan Rinucci da Castiglione uit Arezzo (alias Rinucius Aretinus, 1395-ca.1450), een humanist die verder o.a. de levensbeschrijving van Aesopus, de Griekse fabeldichter, vertaalde. Voor deze drie kleinere werken gebruikte Pafraet het kwartoformaat. Voor Hegius betekende dit bezoek van Agricola de laatste ontmoeting met zijn vereerde mentor en vriend. Deze overleed op 27 oktober 1485 te Heidelberg, nauwelijks 42 jaar oud.

Jacob van Breda
In 1483 vestigde zich in Deventer een tweede drukker/uitgever, die zich als Jacob van Breda op het stadhuis liet inschrijven. Het is denkbaar dat deze zich het ambacht eigen gemaakt had bij Pafraet zelf. In elk geval schijnen zij een goede relatie gehad te hebben, want in 1485 doet Pafraet een deel van zijn lettermateriaal over aan Van Breda, die daarmee een eigen bedrijf begint in een pand op het Grote Kerkhof dicht bij de Latijnse school. Ook hij zou aansluiting vinden bij het Deventer onderricht en zijn uitgaven daarop afstemmen. Een belangrijk wapenfeit daarbij is dat hij als eerste drukker in de Nederlanden tussen 1485 en 1506 vijf drukken van de fabels van de Griekse dichter Aesopus uitgaf in de Latijnse vertaling van Lorenzo Valla († 1457). Deze voorvechter van het klassieke Latijn leverde daarmee een ‘wetenschappelijke’ versie van de in de middeleeuwen als de Esopet bekend staande fabel-verzameling. Jacob van Breda bleef actief tot 1519. Hij publiceerde ruim 140 titels, waarvan er vele een aantal malen herdrukt werden. Tezamen waren het ruim 280 edities.

Pafraets tweede periode
In de jaren 1486 en 1487 lijkt de boekproductie van Pafraet stil gelegen te hebben, mogelijk wegens financiële problemen. Tot op dat moment had hij 93 edities uitgebracht, waarvan 24 op folioformaat. Zulke boeken vergden grote investeringen en hadden beperkte afzetmogelijkheden, omdat ze eigenlijk alleen liggend op een lessenaar gelezen konden worden. Nu echter niet meer vooral door geestelijken, maar ook door scholieren en gewone burgers boeken aangeschaft werden, was het beter hanteerbare kwartoformaat makkelijker te verkopen. Als Pafraet in 1488 zijn activiteiten hervat gebruikt hij dan ook alleen nog maar het kwartoformaat Ook in een ander opzicht heeft hij dan zijn materiaal gemoderniseerd Hij is in het bezit gekomen van een aantal nieuwe lettertypen, bijna alle van een West-Duits karakter. En bovendien, als primeur in de Nederlanden, bezit hij twee maten Griekse letters. Die zal hij wel op aanraden van Hegius aangeschaft hebben. Wellicht is hij dus enige tijd terug geweest in Keulen om zich op de hoogte te stellen van de nieuwste ontwikkelingen. Blijkbaar niet gehinderd door de concurrentie van Jacob van Breda ontwikkelde Pafraet in de volgende jaren een grote productiviteit. Tussen 1488 en 1500 publiceerde hij bijna 160 nieuwe titels, waarvan vooral de schoolboeken vaak vele herdrukken beleefden. Die brengen het totaal aantal drukken voor die periode op 262.

Financieel is het Pafraet in die jaren dan ook goed gegaan, zo goed dat hij en zijn vrouw Stijne als mecenas konden optreden voor de scholieren van het klerkenhuis in de Krommesteeg, een dependance van het Heer Florenshuis van de broeders des Gemenen Levens. De jongens bereidden zich daar na hun schoolopleiding voor op een geestelijk leven. Het echtpaar Pafraet liet voor hen de zaal, de keuken, de kelder en het ziekenhuisje herbouwen. Deze vorstelijke schenking zal mogelijk ingegeven zijn door dankbaarheid voor de bijdrage die generaties scholieren, al studerend, geleverd hadden aan de bloei van zijn bedrijf. Of was het zijn bedoeling de ‘broeders van der penne’ te compenseren voor gederfde inkomsten, nu zijn drukkerij veel van hun schrijfwerk overbodig maakte? In de jaren negentig is Pafraet bezig zijn bedrijf te verplaatsen. Al in 1494 wordt hij genoemd als bewoner van het huis ‘De Mariënborch’, gelegen op de hoek van de Bisschopstraat en de Grote Poot. Hij koopt het huis echter pas in 1500, terwijl zijn eerste woning ook in zijn bezit blijft. Jutte, de weduwe van de vorige eigenaar, blijft op het nieuwe adres bij hem inwonen, waarschijnlijk als een soort huishoudster, aangezien in 1498 Pafraets vrouw Stijne overleden was, met achterlating van deels nog jonge kinderen. In datzelfde jaar kreeg Pafraet nog een verlies te verwerken. Kort voor kerstmis was tevens zijn huisgenoot Hegius gestorven, nog geen 60 jaar oud. De geliefde rector werd op 27 december, door vele bedroefde leerlingen begeleid, naar de Grote Kerk gedragen, waar hij in de pas gebouwde kooromgang, links van de crypte, ter aarde werd besteld. Daarmee begon voor de Latijnse school het tanen van de grote bloei die hij gekend had, zij het mede door andere nieuwe ontwikkelingen.

Pafraets laatste jaren
Met het niet ver over de grens gelegen Munster had Pafraet al eens contact gehad, toen de kanunnik van de Dom in die plaats, Rudolf von Langen, hem in 1477 het drukken van zijn Geschiedenis van de verwoesting van de stad Jeruzalem toevertrouwd had. Deze propagandist van het humanisme had zich al geruime tijd beijverd om, naar het voorbeeld van Hegius, de domschool in humanistische zin te hervormen, toen dit omstreeks 1500 uiteindelijk gelukte. Tegelijk met deze vernieuwing van het onderwijs deed ook de boekdrukkerij haar intree in Munster. Voor zowel de Deventer school als voor Pafraets bedrijf had dit uiteraard nadelige gevolgen. Toch blijft Pafraets productie groot. Alleen al in het jaar 1491 brengt hij 23 edities uit. Dat er ook nog internationale contacten zijn, blijkt uit twee uitgaven speciaal voor de Engelse markt. Op 4 mei 1489 is dat een grammatica, toegeschreven aan John Anwykyll, een docent in Winchester. Op een onbekende datum verscheen een werk over Latijnse homoniemen met de Engelse vertaling, toegeschreven aan de filoloog Joannes de Garlandia.

Verder is nu aan de boeken te zien, dat Pafraet bezig is het incunabeltijdperk te ontgroeien. Werden in de eerste uitgaven zijn naam en plaats nog in een colofon aan het eind geplaatst, zoals in handschriften gebruikelijk was, vanaf 1488 is er soms voorin een titelblad, dat in dertien uitgaven ook nog is versierd met een houtsnede. Eerst is dat een drukkersmerk met de heilige Lebuinus, de patroon van Deventer, staande op een bloemenwei voor een blanke achtergrond, lezend in een boek en met het wapen van Deventer aan zijn voeten. Het tweede drukkersmerk is vrijwel gelijk, maar nu staat de heilige op een tegelvloer voor een gebloemd wandtapijt. Een editie van 20 september 1489 met uitspraken van Aristoteles en andere filosofen heeft als toepasselijke illustratie een op een soort troon zittende leermeester met aan zijn voeten vijf leerlingen met een boek in de hand en luisterend naar de wijze lessen. Over Pafraets persoonlijk leven in deze jaren is weinig bekend. Hij reserveert in 1503 een jaargeld van tien goudgulden voor het onderhoud van zijn verlamde dochter Elsken, die echter nog tijdens het leven van haar vader overlijdt. Waarschijnlijk werd Pafraet zelf door de dood overvallen, terwijl hij bij zijn drukpers stond. Hij stierf op 3 april 1512.

Richard Pafraets uitgaven, een selectie
Een belangrijk deel van Pafraets publicaties vormen de uit de middeleeuwen stammende werken. Het meest herdrukt werden de leerboeken voor de Latijnse grammatica. Van af 1478 verschenen van de vierdelige in versvorm geschreven Doctrinale van de Fransman Alexander de Villa Dei (ca.1170-ca.1240) meer dan dertig drukken van de afzonderlijke of samengevoegde delen. Vanaf 1483 kwamen daar twee speciaal over de werkwoordsvormen handelende werken bij van de Engelse filoloog en docent Johannes de Garlandia (ca. 1190-ca.1270). Daarvan verschenen tezamen 24 edities. Wel werd aan al deze boeken een commentaar toegevoegd, dat blijkbaar nodig was voor een juist begrip van de eeuwenoude teksten. In de meeste gevallen was de commentator de latinist Johannes Synthen (ca. 1450-1533), zelf docent aan de Deventer school. De leerlingen moesten een en ander uit het hoofd leren en vooral de werkwoordsvormen feilloos kunnen opdreunen. Geen wonder dat Erasmus zulke slechte herinneringen had aan zijn schooltijd. Religieuze uitgaven Interessantere uitgaven zijn die van de werken van beroemde middeleeuwse geestelijken. Kort na het al genoemde Liber bibliae moralis verschijnt de folio-editie van de Opera van de derde-eeuwse bisschop Cyprianus van Cartago, die door de Romeinen ter dood gebracht werd omdat hij zijn geloof niet wilde afzweren. Het boek bevat korte geschriften over o.a. de deugden en martelaren. In 1483 drukt Pafraet in kwartoformaat een ook nu nog veel gelezen werk: de Confessiones van de eveneens in Noord-Afrika werkzame bisschop Aurelius Augustinus van Hippo (354-430). Deze belijdenissen staan bekend als de eerste autobiografie. Augustinus verhaalt er in 13 hoofdstukken over zijn zondige jeugd en zijn bekering. Hij kreeg de titel kerkvader. Tussen 1480 en 1495 brengt Pafraet vijf maal nog een zeer geliefd vroeg-middeleeuws werk uit. Het is het boek Over de vertroosting van de filosofie van Anicius Boethius (ca.480-525). Deze laat-Romeinse christelijke politicus en filosoof schrijft dit boek als hij in ongenade gevallen is bij de Oost-Gotische koning Theodorik de Grote en in de gevangenis wacht op zijn executie. Het boek wordt in dezelfde periode ook nog drie keer door Jacob van Breda gedrukt.

Een primeur heeft Pafraet als hij tussen 1477 en 1479 als eerste drukker een eeuwen na de beide vorige werken ontstaan boek in folioformaat uitbrengt. Het is van de hand van de Italiaanse dominicaan Johannes de Sancto Geminiano (ca.1265-1323) en is getiteld Het boek over de voorbeelden en gelijkenissen der dingen. De populaire prediker schreef hiermee een soort encyclopedie met ideeën voor preken ten behoeve van de als predikheren bekend staande dominicanen. In tien boeken bespreekt hij een opklimmende reeks van onderwerpen, die begint bij metalen en stenen om via planten, dieren, de mens en zijn ledematen, dromen en visioenen, canons en wetten uit te komen bij artefacten en daden en gewoonten van de mens. Dit alles wordt op grond van een (vaak vergezochte) overeenkomst in verband gebracht met een religieus aspect. Pafraet moet dus al snel na zijn aankomst in Deventer een handschrift van dit werk in handen gekregen hebben. Het vermoeden ligt voor de hand dat hij het vond in de rijke bibliotheek van het Heer Florenshuis. We kunnen hier echter slechts naar gissen. In 1479 laat Pafraet, weer in folioformaat, twee maal een zeer populair middeleeuws werk verschijnen: de Legenda aurea sanctorum van de uit Genua afkomstige aartsbisschop Jacobus de Voragine (1228-1298). Van dit werk zijn internationaal tussen 1472 en 1500 in totaal 154 edities verschenen. Het behandelt de levens van heiligen in volgorde van hun feestdagen op de kalender. Daarbij heeft het woord legende niet de moderne betekenis van niet op feiten berustend verhaal. Een legende pretendeerde toen integendeel iets te zijn dat gelezen moest worden (naar de oorspronkelijke Latijnse betekenis van ‘legenda’), omdat het van groot belang was.

Een tweede primeur heeft Pafraet in 1485 met de folio-editie van een vrij recent werk van de hand van de Spaanse filosoof, theoloog en medicus Raymundus de Sabunde († 1436). Met zijn boek Theologia naturalis sive liber creaturarum pretendeert deze zijn lezers te leren, hoe ze al de nodige kennis over de mens en God zonder inspanning of studie kunnen verwerven, aangezien de natuur een systeem van verwijzingen naar God is. Pafraet kon dit onorthodoxe boek nog zonder gevaar publiceren, want het kon pas in 1558 op de inmiddels ingestelde Index van verboden boeken worden geplaatst. Vond de drukker dit bijzondere werk ook in de bibliotheek van de broeders des Gemenen Levens? Of verschafte een van de priesters uit zijn vrouws familie hem het handschrift? Het boek werd pas drie resp. elf jaar later gedrukt in Lyon en Straatsburg. Tot zover de voorbeelden van Pafraets religieuze publicaties uit de eerste periode van zijn werkzaamheid. In dezelfde tijd verschenen er ook al enkele werken uit de klassieke oudheid.

Klassieken en humanisten
Vanwege de titel klassiek lijkend, maar in feite nog echt middeleeuws is een boek getiteld de Geschiedenis van de verwoesting van Troje en geschreven door de Siciliaanse auteur Guido de Columna (ca.1210-ca.1287). Deze aan verschillende vorstenhoven verbonden troubadour gebruikte als bron niet Homerus’ Ilias, (vrijwel niemand kende toen Grieks), maar twee laat-Romeinse prozavertellingen van Dictys Cretensis (4e eeuw) en Dares Phrygius (5e/6e eeuw), die beiden pretendeerden een ooggetuigenverslag van de Trojaanse oorlog te geven, de eerste vanuit Griekse zijde, de tweede vanuit Trojaanse zijde. Pafraet drukte het werk omstreeks 1483 op folioformaat en zal het gekozen hebben omdat het grote populariteit genoot en hij ook nog geloofde in de authenticiteit van het verhaal. Eveneens in de jaren ’80 verschenen een drietal niet precies te dateren uitgaven met werken van Publius Vergilius Maro (70-21 v.Chr). Ook deze waren echter in de middeleeuwen niet onbekend. Dat gold vooral voor de Bucolica, tien gedichten waarin het herdersleven bezongen wordt naar het voorbeeld van de Griekse dichter Theocritus, echter nu met autobiografische elementen. Het vierde gedicht gaat over de komst van een kind dat in een periode van voorspoed en vrede zal gaan heersen. Al in de vroege middeleeuwen vatte men dit op als een voorspelling van de komst van de Messias en zag men Vergilius als een ‘anima naturaliter christiana’ (een van nature christelijke ziel). Pafraet herdrukte het werk in zijn tweede periode nog vier keer.

Als tweede werk van Vergilius bracht Pafraet de Georgica uit, een didactisch gedicht, dat het rustige en gelukkige leven en arbeiden van de landman bezingt. De vier delen handelen over de akkerbouw, de wijnbouw, het vee en de paarden en de bijenteelt. In de periode na 1488 herdrukte Pafraet beide werken, maar nu met commentaar van Hermannus Torrentinus (ca.1450-ca.1520), de rector van de Zwolse Latijnse school en dus collega van Hegius. Van hem gaf Pafraet ook een tweetal leerboeken uit. Het grote epos Aeneis was het derde werk van Vergilius dat Pafraet drukte. Met het verhaal over de Trojaan Aeneas, die zich na veel avonturen in Italië vestigt, schonk Vergilius de Romeinen een aan Homerus’ Ilias en Odyssee gelijkwaardig werk. Deze editie toont aan dat Pafraet de invloed van het humanisme begint te ondervinden. De komst van Hegius zal daar wel mee samenhangen. Van een tweede klassieke auteur, de beroemde redenaar Marcus Tullius Cicero (106-43 v.Chr.), drukte Pafraet een bundel met een aantal van diens bekendste filosofische werken: over de plichten (bestemd voor zijn zoon), over de ouderdom, over de vriendschap, over staatkunde (getiteld De droom van Scipio) en over de stoïci. Dan volgt nog een astrologisch werk, bestaande uit zesregelige gedichten die aan twaalf wijzen toegedicht worden. Behalve dat over de plichten herdrukt Pafraet al deze klassieke werken in zijn tweede periode. Na 1487 verschijnt van Cicero nog een selectie uit zijn brieven en korte toespraakjes, eveneens ontleend aan zijn brieven.

Hoezeer Pafraet in zijn tweede periode in de ban van het humanisme gekomen is bewijzen zijn uitgaven van negen verschillende werken van de beroemde Italiaanse karmeliet, docent en dichter Baptista Mantuanus (1447-1516). De bekendste daarvan zijn diens zeven grote epische gedichten over de levens van Maria en andere vrouwelijke heiligen. Daarvan laat Pafraet er twee verschijnen, en wel die over Maria en Catharina. Niemand minder dan Erasmus roemde Mantuanus als een christelijke Vergilius, waarom hij dus een groter dichter was dan de heidense Vergilius. Ook voor de lessen in het Latijn komen modernere boeken, zoals die van de twee Italiaanse taalkundigen Franciscus Philelphus (Filelfo) (1398-1481) en diens leerling Augustinus Datus (1420-1478). Van de eerste verschijnen de brieven die hij op zijn vele reizen schreef en die beroemd waren om hun elegante stijl. Het werk van Datus is een handleiding in de retorica ofwel de welsprekendheid. Verder brengt Pafraet nog twee klassieke werken uit. Als eerste verschijnt circa 1488 de Ars poetica van Quintus Horatius Flaccus (65-8 v.Chr), het leerboek over de dichtkunst dat in de Renaissance toonaangevend zal worden. Het wordt herdrukt in 1503. Het tweede boek verschijnt in 1505 en bevat de Elegiae sive carmina van de Romeinse dichter Albius Tibullus (55-19 v.Chr.). De elegie was een literair genre naar voorbeeld van een Griekse versvorm., dat ook tijdgenoten van Tibullus beoefend hebben. Het werk is een ongewone verschijning in Pafraets verder overwegend didactisch en/of moralistisch fonds. Dat moralisme viert weer hoogtij in het anonieme Stella clericorum, een dertiende-eeuwse tekst, die Pafraet tussen 1488 en 1500 zes maal uitgeeft. Deze (leid)ster wil priesters wijzen op hun morele plichten, waaronder de plicht hun hoge roeping waardig te blijven.

Nog twee primeurs
In de jaren ’90 weet Pafraet wederom twee handschriften te verwerven en die vervolgens als eerste op de drukpers te leggen. Tussen 1491 en 1498 publiceert hij drie keer de Historia evangelica van de als Juvencus Presbyter bekend staande Spaanse priester (circa 325). Deze streefde ernaar de door hem bewonderde Vergilius te evenaren en vermeldt daarom trots bij de titel: ‘heroicis versibus conscripta’ (letterlijk: in heldendichtverzen geschreven, d.w.z in hexameters). In vier boeken geeft hij een dichterlijke parafrase van de evangeliën, voornamelijk dat van Mattheus, maar zijn talent blijft ver achter bij dat van zijn voorbeeld.

Een groter talent was de in Spanje geboren Romein Aurelius Prudentius Clemens (348-na 405). Hij studeerde rechten en werkte in Rome aan het hof van keizer Theodosius I, die het christendom tot staatsgodsdienst maakte. Tegen het eind van zijn leven trok Prudentius zich terug en leefde als asceet. Zelf legde hij de verzameling van zijn gedichten aan, die in de middeleeuwen zeer populair waren, waardoor er meer dan 300 handschriften van bewaard zijn gebleven. Pafraet bracht de verzameling tussen 1491 en 1493 uit onder de titel Opera poetica. Ze omvat een zevental werken, deels lyrisch deels betogend van aard. Het eerste werk bestaat uit twee maal 24 vierregelige gedichten, de eerste groep over oudtestamentische en de tweede over nieuwtestamentische scènes. In het volgende werk bestrijdt Prudentius christelijke dwaalleren. In het derde gedicht, een allegorie met de titel Psychomachia (zielestrijd), strijden goede en slechte eigenschappen om de mensenziel. Het is het voorbeeld geworden van talrijke middeleeuwse allegorieën. De beide volgende werken gaan over de oorsprong van de zonde en over martelaren. Het zesde werk bevat lyrische hymnen en in het laatste gedeelte keert Prudentius zich tegen de goden van het heidendom.

In totaal heeft Pafraet dus vier primeurs op zijn naam staan. Mede daarom is hij een van de belangrijkste vertegenwoordigers van de eerste generatie drukkers. Ongetwijfeld heeft hij meer handschriften gebruikt voor zijn uitgaven, maar dan niet als eerste. Daarnaast bracht hij ook al door anderen gedrukte werken opnieuw uit. Wij zouden dat nu roofdrukken noemen, maar deze vorm van concurrentie was in zijn tijd nog heel gebruikelijk.Het heeft nog lang geduurd voor er zo iets als copyright ingevoerd werd.

Samenvattend kunnen we zeggen dat de door Pafraet gedrukte boeken, ook door hun grote aantal, een beeld geven van de verandering in gedachten en ideeën die in zijn tijd plaats vond in de geest der mensen. Zijn uitgaven laten de geleidelijke overgang zien van voor de middeleeuwen karakteristieke idealen en denkbeelden naar het dagen van de nieuwe inzichten van de Renaissance.

Auteur: drs. J. Hollaar

Geboren:   circa 1455 Keulen
Overleden:   03-04-1512 Deventer
Publicaties:   Literatuur: - A.C.F. Koch: Zwarte kunst in de Bisschopstraat. Boek en druk te Deventer in de 15de eeuw. Deventer 1977. - L.A. Sheppard: Printing at Deventer in the fifteenth century. London 1944 - A.Haga: ‘Bijdrage tot de genealogie van het Overijsselsche geslacht Pafraet’ In: De Nederlandsche Leeuw. 1936 - Lotte and Wytze Gerbens Hellinga: ‘The edition of Augustinus Confessiones by Richard Pafraet (1483)’ In: Gutenberg Jahrbuch 1961 p.49-54. - N.Kuik: ‘Richard Pafraets vrouw en haar familie’. In: Deventer jaarboek 1987 p.43-53 - C.H.C.M. Kok: ‘Aanwinsten Stadsarchief en Athenaeumbibliotheek’ In: Deventer Jaarboek 2009 p.102-104. - H.Nickel: ‘Paffraetiana’. In: Archief- en Bibliotheekwezen in België. Vol. 44 (1973) p.12-29.
Laatst bijgewerkt op:   27-02-2017