Gerrit Bennink (1858-1927)


Gerrit Bennink werd op 2 januari 1858 te Ambt-Almelo geboren als zoon van Jannes Bennink, landbouwer, en Johanna Geerdink. Hij huwde op 11 november 1886 in Hengelo met Gezina ter Weer. Het echtpaar kreeg vijf kinderen. Bennink stierf op 14 januari 1927 te Hengelo.

Aanvankelijk was Bennink werkzaam in de textielindustrie. Een rugletsel, veroorzaakt door een sprong uit een brandend fabriekspand in 1872, maakte het hem onmogelijk nog langer produktiewerk te verrichten. Hij vond daarop werk als portier bij de Nederlandsche Katoenspinnerij in Hengelo.

In 1880 kwam Bennink in contact met Ferdinand Domela Nieuwenhuis, de grote socialistische voorman. In dat jaar had deze een enquête uitgeschreven om een beeld te krijgen van de toestand waarin het Nederlandse werkvolk verkeerde. Naar aanleiding hiervan ontstond tussen beiden een levendige correspondentie. Bennink was aanvankelijk lid van het liberaal-progressieve Algemeen Nederlandsch Werklieden verbond (ANWV). Het programma van het ANWV -redelijke lonen, een redelijke arbeidsduur en overleg tussen werkgevers en werknemers door middel van arbeidersvertegenwoordigingen - wilde hij ook in de Twentse textielindustrie realiseren.

Inmiddels bracht Bennink zijn opvattingen meer en meer publiekelijk tot uitdrukking. In het ANWV-blad de Werkmansbode publiceerde hij enkele artikelen, ondertekend met 'een werkman der fabriek'. Vanaf september 1882 verschenen van zijn hand regelmatig 'Brieven uit Twenthe' in Recht voor Allen, het blad van de door Domela Nieuwenhuis geleide Sociaal Democratische Bond (SDB). Zijn geschriften getuigen van een gebrekkige stijl maar ook van een scherp waarnemingsvermogen en een warm medegevoel met het lot van de Twentse textielarbeiders.

Zijn verhouding met de belangrijkste Hengelose werkgevers Stork en zijn baas De Monchy werd allengs slechter. Zij zagen Bennink als een socialistische onruststoker, wat leidde tot zijn ontslag in februari 1883. Dit, gecombineerd met zijn teleurstelling over het weinig daadkrachtige optreden van het ANWV, bracht hem tot afkeer van een ieder die fabrikant was. Slechts bij Domela Nieuwenhuis en de meer radicale SDB vond hij nog gelijkgestemden. Door bemiddeling van Domela Nieuwenhuis werd Bennink als timmerman bij de Gist- en Spiritusfabriek van de sociaal voelende J.C. van Marken te Delft aangesteld. Van Marken was de enige ondernemer die op blijvende waardering van Bennink mocht rekenen. Hij beschreef Bennink als 'hartstochtelijk en dweepziek van natuur, begaafd met een buitengewoonen aanleg'.

Tot juli 1885 bleef Bennink als timmerman werkzaam. Na daartoe in Delft een opleiding gevolgd te hebben, vestigde hij zich in januari 1886 als zelfstandig horlogemaker weer in Hengelo. Waarschijnlijk popelde Bennink al geruime tijd om naar Twente terug te keren. Daar waren in 1885 vele socialistische voorlieden uitgeschakeld als gevolg van hun voor de Twentse fabrikanten weinig vleiende optreden tijdens een kiesrechtmanifestatie in augustus 1885 in Den Haag. Bennink nam de leiding van de aangeslagen socialistische beweging krachtig ter hand. Geholpen door een korte economische crisis in de textielindustrie groeide de beweging snel. Enschede kende reeds sinds 1885 een SDB-afdeling, een afdeling in Hengelo volgde in augustus 1886 onder voorzitterschap van Bennink. In het voorjaar van 1887 raakte Bennink verwikkeld in het zogenaamde 'uitzuigersproces'. Aanleiding hiertoe was de kwalificatie 'geraffineerde uitzuiger' die Bennink de fabrikant Stork had toegevoegd. In het daarop volgende smaadproces werd hij tot tien dagen gevangenisstraf veroordeeld. Bovendien verbood Stork zijn werknemers op straffe van ontslag nog iets bij Bennink te kopen of te laten repareren.

Nadat hij in het voorjaar van 1888 succesvol leiding had gegeven aan de Almelose werkstaking, deed Bennink opnieuw van zich spreken bij de nationale manifestatie voor de Arbeidswet in maart 1889 in Den Haag. Tijdens een vlammend betoog namens de 'slavenkolonie Twenthe' toonde hij een dertienjarig arbeidersmeisje als levend protest tegen de langzame kindermoord in het zogenaamde 'Twentsche Paradijsch'.
In april 1891 was Bennink één van de oprichters en tevens hoofdredacteur van het Twentse SDB-weekblad Recht door Zee. In oktober van datzelfde jaar kwam hij reeds tot de conclusie dat hij zich met de inhoud van sommige ingezonden stukken niet kon verenigen. Omdat Recht door Zee een arbeidersblad behoorde te zijn, wilde hij deze artikelen echter niet weigeren. Terugtreden was voor hem de enige oplossing.

Toen in 1894 een kleine parlementaire vleugel zich van de SDB afscheidde en de Sociaal Democratische Arbeiderspartij (SDAP) vormde, kon Bennink geen keuze maken. Hoewel hij de anarchistische koerswijziging van de SDB en Domela Nieuwenhuis afwees, kon hij er ook niet toe besluiten zijn geestelijke vader definitief af te vallen. Hij bleef partijloos maar stond positief tegenover de door de SDAP voorgestane parlementaire weg naar het socialisme, mits deze zou leiden tot onmiddellijke lotsverbetering voor de arbeiders.
Bennink genoot voldoende populariteit om als partijloos socialist meerdere malen in de Hengelose gemeenteraad te worden gekozen (1900-1913 en 1919-1927). Van 1919 tot 1923 was hij wethouder, van 1901 tot 1919 lid van Provinciale Staten. Zijn soms onafhankelijke optreden bleef evenwel niet altijd onomstreden in de socialistische beweging.
Benninks grote kracht was, in de jaren tachtig en het begin van de jaren negentig, gelegen in de organisatie en de propaganda. Na 1895 concentreerde hij zich op het praktische, re-formistische werk in de vertegenwoordigende lichamen.

A.L.A. Wevers
Uit: Overijsselse Biografieën

Zie ook Biografisch Portaal