Th.J. Stieltjes (1819-1878)


Thomas Johannes Stieltjes werd in 1819 in Leuven geboren als zoon van Hendrik Stieltjes en Catharina Jansen. Zijn vader, gepensioneerd legerofficier, werd in 1820 chronisch ziek waardoor het gezin na de Belgische afscheiding, niet naar Nederland terug kon keren. Pas na zijn vaders overlijden in 1831 verhuisde het gezin naar Breda. In 1834 werd Thomas Stieltjes vrijwilliger bij de artillerie in Nijmegen en hier volgde hij zijn verdere opleiding die hij als jongen in Leuven had moeten opgeven.

Gevormd in het leger
Hij was leergierig en had een brede ontwikkeling. Zo bezocht hij toen hij voor een cursus scheikunde in Delft verbleef, met regelmaat de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag om zijn kennis te verrijken. Ook kon hij zijn gedachten scherp, vlot en geestig op papier te zetten. Zijn eerste publicatie over krijgskunde in 1843, hij was toen vierentwintig, verscheen onder het pseudoniem “een oud soldaat” en maakte van de onbekende auteur een autoriteit. In 1846 hielp hij, op verzoek van Willem Staring, met het in kaart brengen van de waterhuishouding in Overijssel. Een opdracht die hem veel vrijheid gaf.

In 1848 verscheen hun verslag “De Overijsselsche wateren” waarin zij maatregelen voorstelden voor de verbeteringen van rivieren en de aanleg van een nieuw kanalenstelsel. Terug in het leger, deed Stieltjes in 1849 opnieuw van zich spreken. Na de troonaanvaarding van Koning Willem III weigerde hij de eed op de koning te hernieuwen, want zo kort na de grondwettelijke veranderingen van 1848, was hem de precieze betekenis van de eedaflegging onduidelijk. Zijn weigering resulteerde in een oneervol ontslag, niet door onbekwaamheid maar vanwege formaliteiten. Er wordt wel gezegd dat Stieltjes een aanleiding zocht om het leger te verlaten, want hij zou moeite hebben te dienen onder officieren die qua kennis zijn gelijke niet waren. Pas in 1860 maakte Stieltjes bekend dat hij de man achter het pseudoniem “een oude soldaat” was. Daardoor kon het gebeuren dat de minister van oorlog in 1850 advies vroeg aan “de oude soldaat”, terwijl hij deze een jaar daarvoor nog had ontslagen.

Realisator Overijsselse kanalen
De provincie Overijssel die midden 19e eeuw de Twentse economie wilde stimuleren door het verbeteren van de scheepvaartwegen vond in “De Overijsselsche Wateren” de basis voor dit streven. Maar de weigering van de Twentse steden om mee te betalen aan de kanaalaanleg betekende het schrappen van een kanaal in Twente. Wel zouden de kanalen in Salland worden gegraven, met dank aan het vervallen van een borgstelling voor een spoorlijnconcessie. In 1851 trad Stieltjes in dienst van de Overijsselsche Kanalisatie-Maatschappij (OKM), eerst als ingenieur maar drie jaar later werd hij als directeur verantwoordelijk voor de uitvoering. Nog in 1851 werd met de uitvoering gestart. Om tijd te winnen, de concessie verplichtte tot openstelling van het kanaal binnen acht jaar, werd het kanaalstelsel in secties verdeeld die onafhankelijk van elkaar werden gegraven. Het kanaalstelsel kende de secties: Zwolle – Regge(Hankate), Hankate - Daarle en de Vecht bij de Haandrik, Daarle - Almelo en Deventer - Lemelerveld. Naast het graven van de kanalen moesten ook tientallen bouwwerken als bruggen, sluizen, stuwen en dienstwoningen worden gebouwd. Eind 1858 werden de kanalen geopend voor de scheepvaart.

Het afzien van de doortrekking van het kanaal in Twente had als gevolg dat niet de Twentse textiel maar de turfafvoer uit Oost Salland de belangrijkste inkomstenbron van het kanaal werd. In het tweede kwart van de twintigste eeuw was de vervening over het hoogtepunt heen en langs het kanaal waren te weinig fabrieken die voor nieuwe inkomsten konden zorgen. Het ontbreken van economisch perspectief leidde dan ook in 1989 tot liquidatie van de kanaalmaatschappij waarna de kanalen werden overgedragen aan Rijk en waterschap.

Uitgerangeerd
Met de opening van de kanalen was voor Stieltjes het werk klaar en in 1860 vertrok hij als adviseur van het ministerie van Koloniën naar Java om te adviseren over de aanleg en exploitatie van een spoorlijn. Spoorlijnen waren voor Stieltjes niet nieuw, want als Zwols gemeenteraadslid had hij in 1858 met succes bewerkstelligd dat de spoorlijn van Zwolle naar Arnhem niet op de Gelderse oever (zoals het Rijk had voorgenomen) maar de op Overijsselse kant werd aangelegd. De Javaanse jaren werden een grote teleurstelling. De Gouveneur-Generaal, die een eigen ontwerp had voor de nieuwe spoorlijn was een opponent in de plannen van Stieltjes en toen bleek dat de voorstellen van Stieltjes in aangepaste vorm naar de Tweede Kamer waren gestuurd richtte Stieltjes zich als ambtenaar tot de Tweede Kamer. Een handelswijze die hem voor de tweede maal op een oneervol ontslag kwam te staan.

Roemrijke jaren
Terug in Nederland werd Stieltjes vaak als adviseur ingeschakeld bij waterstaatswerken zoals de inpoldering van de Zuiderzee, de waterbeheersing van Rijnland en de voorgenomen Deense kanaalaanleg tussen Noord- en Oostzee. In 1872 werd Stieltjes adviseur van de Rotterdamse Handelsmaatschappij en ontwerp hij ondermeer de Feyenoordhaven. Stieltjes verwierf veel aanzien en werd in 1865 bestuurslid van het Koninklijk Instituut voor Ingenieurs, drie jaar later gevolgd door het lidmaatschap van de Koninklijke Academie van Wetenschappen. Ter gelegenheid van het driehonderdjarig bestaan van de Leidse Universiteit kreeg Stieltjes in 1874 een eredoctoraat toegekend.

Terug in Overijssel
November 1868 besloot het Overijssels provinciebestuur, door terugkerende klachten van wateroverlast, omvang en oplossing van het probleem te onderzoeken. Achterliggende oorzaak was de gebrekkige toestand waarin de rivieren verkeerden door het ontbreken van een waterbeheerder. Hoewel artikel 577 van het Burgerlijk Wetboek bepaalde dat alle bevaarbaar en vlotbare rivieren onder verantwoordelijkheid van het Rijk vielen werd, vanwege de kosten van het beheer, decennialang een discussie gevoerd tussen Rijk en provincies over de interpretatie van dit artikel. Met het voorgenomen onderzoek hoopte men dan ook tegemoet te komen aan het verzoek van minister Thorbecke om een lijst van alle bevaarbare wateren op te stellen. Thomas Stieltjes kreeg de opdracht voor het drie jaar durende werk waarvoor hij een vergoeding van fl. 18.500,00 kreeg. Een formidabel bedrag waarvoor de provincie een lening moest afsluiten. Met deze opdracht keerde Stieltjes terug naar de rivieren die hij vijfentwintig jaar eerder ook had ingemeten. Daardoor hebben we nu zicht op de morfologische rivierprocessen in het midden van de 19e eeuw.

Tot het midden van de 19e eeuw trachtte men rivieroverstromingen te ondervangen door het zijdelings afleiden van het water met zogenoemde overlaten. Deze maatregel vormde ook de basis van de voorstellen in “De Overijsselsche wateren”. Ferrand en Van der Kun kwamen in 1850 met een nieuwe strategie die meer dan eeuw het rivierenbeleid zou beheersen: de verbetering van de stroombaan van de rivier door normalisatie. Stieltjes, hij behoorde tot de nieuwe generatie waterstaatsingenieurs die deze stroomverbeteringsstrategie aanhing, schreef al in 1851 een rapport waarin de normalisatiegedachte centraal stond.

Deze normalisatie vormde ook de basis van de maatregelen die hij eind 1871 in zijn eindverslag beschreef. In dit verslag “over de tegenwoordige toestand der afwatering in Twenthe en over de middelen om die te verbeteren” stelde hij vele bochtafsnijdingen voor. Als tweede uitgangspunt hanteerde Stieltjes het behoud van de wintervloeden zodat de landbouw zou profiteren van de bemestende werking van het rivierwater. Zo moesten de maatregelen de zomervloeden voorkomen zonder de winteroverstromingen te verminderen. Naast natuurlijke overstromingen propageerde hij ook de kunstmatige bevloeiing van graslanden om de opbrengst te verhogen. De laatste, meest ingrijpende maatregel, was de oprichting van waterschappen die verantwoordelijk zouden worden voor het beheer van rivieren en beken. Waterschappen in de stroomgebieden van Schipbeek en Buurserbeek, de Dinkel, de Regge, de boven-Vecht en de beneden-Vecht. Dit laatste voorstel werd deels overgenomen door de oprichting van de waterschappen “De Schipbeek” (1881) en “De Regge” (1884). De Vecht werd uiteindelijk in 1896 een Rijkswater omdat deze rivier ook een groot stroomgebied in Duitsland en Drenthe had, waardoor afwenteling van de kosten op de Overijsselse ingelanden onredelijk was.

Stieltjes was een ingenieur pur-sang. Hij ontwierpen stuwen en sluizen en berekende de meest passende wijze van rivierverbetering, waarbij gebruik van de mogelijkheden die het landschap bood voorop stond. Zijn kennis van inundaties die hij bij de artillerie had opgedaan, kwamen hem daarbij goed van pas. Tijdens het veldwerk in Overijssel zal zijn scherpe oog zeker zijn gevallen op de bevloeiing die de boeren gebruikten om de opbrengst van hun land te verhogen. Een gebruik van het water ten nutte van de mens, net als bij de waterlinies. In zijn verslag uit 1872 komt hij met voorstellen om nieuwe bevloeiingswerken uit te voeren. Hoewel hij ook voorstellen doet voor kleinschalige bevloeiing zoals in het Holterbroek langs de Schipbeek en bij de stouwsloot bij de Midden-Regge liggen zijn grootste plannen in het stroomgebied van de Vecht.

In zijn verslag schrijft Stieltjes over zijn plannen op de Vecht een aantal stuwen te bouwen “ik voeg de bemerking hierbij, dat deze stuwen tevens dienstbaar gemaakt kunnen worden aan de belangen van afwatering en bevloeiing. Door die werken toch heeft men den waterstand in zijne magt, en kan onder stuwen wanneer dit verlangd wordt, en de gewone winterstand daartoe iets te laag bleef.” Ruim dertig jaar later werden door Rijkswaterstaat inderdaad stuwen gebouwd met een tweeledig doel. Het op peil houden van de grondwaterstand om zo droogteschade in de landbouw te voorkomen en het opstuwen van het water in het winterbed bovenstrooms van de stuw zodat de landbouw kon profiteren van de bemestende werking van het rivierwater. Tot in het midden van de jaren twintig van de 20e eeuw heeft deze bevloeiing zo gefunctioneerd. De dijken dwars op de rivier bij de stuwen zijn een overblijfsel van het gedachtegoed van Stieltjes.

Politieke jaren
In 1868 werd Stieltjes Tweede Kamerlid voor de liberale fractie, een functie die hij met een korte onderbreking, tot zijn dood in 1878 zou vervullen. Hij was woordvoerder voor, hoe kan het ook anders, defensiezaken en waterstaat en in deze hoedanigheid zette hij zich in voor de Overijssels belangen met voorstellen om de op te richten waterschappen te subsidiëren voor de rivierverbetering. Uitvoering van deze voorstellen maakte hij niet meer mee want in 1878 overlijdt hij, 59 jaar oud. Waar hij na zijn dood in Drenthe en Rotterdam wordt geëerd met een kanaal (en dorp) en een monument blijft het in Overijssel stil. Dit ondanks zijn betekenis voor de Overijsselse economie.

Auteur: Luc Jehee

Geboren:   19-05-1819 Leuven
Overleden:   23-06-1878 Rotterdam
Vader:   Hendrik Stieltjes, legerofficier
Moeder:   Catharina Jansen
Echtgeno(o)t(e):   Elevine Hedwig Heijm
Publicaties:   W. Staring en T.J. Stieltjes. De scheepvaart i Salland en Twenthe. 1847 W. Staring en T.J. Stieltjes. De Overijsselsche wateren. 1848 T.J. Stieltjes. De Overijsselsche waterwegen uit een Nederlandsch oogpunt beschouwd. 1855 T.J. Stieltjes e.a. Verslag over den tegenwoordigen toestand der afwatering in Twente en over de middelen om die te verbeteren… 1872
Laatst bijgewerkt op:   22-04-2014