August Vörding (1901-1973)


August Bernard Vörding werd op 20 december 1901 geboren in Eggerode, een bedevaartsoord in Westmünsterland. Zijn vader was er koster en organist. Al als zestienjarige leerling van de Kirchen-Musikalische-Hochschule in Münster werd hem opgedragen in drie Münsterse kerken, waaronder de Domkerk, tijdens de zondagse hoogmissen het orgel te bespelen. Het was tijdens de Eerste Wereldoorlog, de volwassen mannen lagen aan het front. De praktijk was een goede leerschool. Hij volgde nog lessen in onder meer piano en contrapunt bij Domchordirektor W. Lilie. Toch was er de wens verder te studeren aan het conservatorium of aan de Regensburger Kerkmuziekschool. De moeilijke na-oorlogse tijd met de enorme geldontwaarding liet dit echter niet toe. Daarom aanvaardde hij de functie van organist in de grensplaats Gronau. Daar ontdekte hij ook het grote verschil in welvaart tussen Duitsland en het neutraal gebleven Nederland, toen hij in Enschede ter aanvulling van zijn inkomen privé-lessen gaf. Hij werd ‘ontdekt’ door leden van het Lambertuskoor uit Hengelo en werd vanaf 1923 organist in deze plaats. Een paar jaar later werd hij tevens aangesteld als dirigent van het Lambertuskoor. Binnen twee jaar wist hij ook een jongenskoor op te richten, waardoor hij mogelijkheden kreeg gemengde polyfone koormuziek in het repertoire op te nemen. Toen al was zijn devies: ‘voor de opluistering van de eredienst is het beste nog niet goed genoeg’. Het was de tijd van het ‘rijke roomse leven’ met priesters in overvloed en volle kerken én van de insluipende decadentie, het gevaar van de sleur en gemakzucht. Hij ergerde zich aan de ‘Liedertafelstijl’, het aanleunen tegen zoete akkoorden en het als een routine-kwestie afdoen van de prachtige Gregoriaanse gezangen, zoals hij die tijdens zijn studietijd in Münster wel in een mooie uitvoering had beluisterd. August Vörding ging op zoek naar de oorsprong van de kerkmuzikale geschiedenis en kwam terecht bij componisten als Josquin De Prez en Guillaume Duffay. Vooral de eerste bewonderde hij vanwege de pure muzikaliteit. De composities van De Prez waren zo muzikaal dat ze nauwelijks instrumentale begeleiding behoefden.

Naast de al genoemde componisten werden, eerst voor het jongenskoor en daarna voor het mannenkoor, ook werken van Obrecht, Palestrina, Sweelinck en Monteverdi in het repertoire opgenomen. Het koor van de St. Lambertuskerk, waarover Vörding de algehele directie voerde, groeide uit tot een uitstekend geschoold ensemble van 50 mannen en 100 jongens. Vörding’s totale inzet was daarbij de grote stimulerende factor. Hij leerde zijn zangers niet alleen de geheimen van het notenschrift, maar maakte hun deelgenoot van een cultuur, die veel verder reikte dan een voorbijgaand modeverschijnsel. Ondanks zijn hang naar de oude pure kerkmuziek durfde hij best experimenten aan. Werken van Bartok, Hindemith (‘Der Tod’), Strawinsky (‘Bauernlieder’), en L. Weber (‘Christgeburt’) werden uitgevoerd, soms inclusief meisjeskoor en balletgroep. Dit was vrij ongebruikelijk in de jaren dertig. Het Koninklijk Hengelo’s Mannenkoor bereikte onder zijn leiding de top met een uitvoering van ‘Odopocinsi’ van Leos Janacek. Tot een jaarlijks hoogtepunt groeide de uitvoering van Bruckner’s E-moll Messe uit. Meermalen hingen de microfoons van de KRO in de Lambertuskerk. Vörding dirigeerde niet alleen kerkkoren. Op de lange lijst van koren waarvan hij dirigent was staan onder meer het Hengelo’s Kleinkoor, het Twents Kamerkoor en het al genoemde Koninklijk Hengelo’s Mannenkoor. Hij verwierf landelijke bekendheid en nam plaats in de muziek-commissie van het Koninklijk Nederlands Zangersverbond. Mede dankzij zijn inbreng wonnen de koorprogramma’s aanmerkelijk aan kwaliteit. Ook werkte hij mee aan de opbouw van een landelijke partiturenbibliotheek. Naast al deze activiteiten verdiende hij ook nog gewoon de kost als muziekleraar bij het katholiek middelbaar onderwijs in Hengelo.

August Vörding componeerde ook zelf: koorwerken, missen, motetten, volksliedbewerkingen, maar ook instrumentale werken voor piano, fluit, blazers, klavecimbel etc. Hij heeft zelfs vrij veel gecomponeerd, maar heeft lang niet alles in druk laten uitbrengen. Zijn hang naar perfectionisme speelde hem hierbij parten. Hij bleef aan zijn composities werken om ze nog beter te maken. Toch heeft hij nog een omvangrijk oeuvre nagelaten. Vooral zijn bewerkingen van volksliederen uit allerlei landen worden geprezen. Bekend is zijn bewerking van ‘Drie Jiddische gezangen’.

Voor de vernieuwingsbeweging binnen de katholieke kerk in de jaren zestig liep hij niet warm. Het schone – op muzikaal gebied - binnen de kerk zoals het Gregoriaans en de klassieke polyphonie, waarvoor hij zich een leven lang had ingezet dreigde overwoekerd te worden door ‘haastige en dilettantische probeersels’, een ‘liedjesepidemie’ van vernieuwers, waarvan het merendeel in zijn ogen zelfs de kwalificatie ‘middelmatig’ niet kon halen. Dit leidde tot onvrede en zelfs tot een min of meer voortijdig einde, al was hij al 65, van een langdurig dirigentschap van het Lambertuskoor. Vörding geraakte op een zijspoor maar bleef actief als dirigent en componist. Hij kreeg daarbij hulp van oud-leden van het Lambertuskoor, die het Twents Vocaal Ensemble oprichtten. Vörding componeerde mede voor hen moderne kerkmuziek, bewerkte oude muziek in nieuwe zettingen en leverde zijn oecumenische bijdrage door meerstemmige bewerkingen te maken van traditionele volkszang voor gezamenlijk gebruik voor alle kerken.

Met Klaas de Rook (1891-1952), grondlegger van het Overijssels Philharmonisch Orkest en Kees van Baaren (1906-1970) vormde August Vörding een driemanschap, dat tot diep in de jaren vijftig het muzikaal-artistieke gezicht van Twente bepaalde. De vrome en religieus bewogen August Vörding had een feilloos gevoel voor kwaliteit. Hij was streng voor zijn koorleden, alles was gericht op een goed resultaat. Maar hij organiseerde ook regelmatig uitstapjes voor het jongenskoor – voor hen in die tijd een hele gebeurtenis -, het liefst naar het Münsterland, de streek waar hij vandaan kwam. Herman Haverkate, die Vörding in zijn boek Vespertied portretteerde, beweert zelfs dat hij nooit een tocht organiseerde naar een gebied waar de reformatie stevig geworteld was. August Vörding die in 1973 plotseling overleed, werd onder meer benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje Nassau en tot Ridder in de Orde van de Heilige Gregorius de Grote.

Tekst: Redactie van deze website
Geboren:   20-12-1901 Eggerode (D)
Overleden:   10-12-1973 Hengelo
Echtgeno(o)t(e):   Margaretha Johanna Hoefnagels
Publicaties:   50 Jaar koormuziek met August Vörding: 1923-1973. Hengelo, Bruggink, 1990. 210 p. G.J. Bruggink. In memoriam August Vörding In: Jaarboek Twente 1975, p. 137-139 Carel Jacobs. August Vörding: In memoriam In: Jaarboek Twente 1975, p. 139-141 Herman Haverkate. Vespertied.. 1985. J.N. Hinke e.a. Van schuurkerk tot basiliek: 200 jaar Sint Lambertus-paroche. 2003
Laatst bijgewerkt op:   24-04-2014