Gerrit Jan Eshuis (1895-1980)


Op een van zijn vele speurtochten door het Twentse boerenland belandde Gerrit Jan Eshuis in Langeveen. Hij was in gezelschap van zijn redacteur van het Dagblad van het Oosten, Gerard Vloedbeld jr. Het was een druilerige dag, ze hadden weinig succes en togen tegen de avond weer op huis aan. Terwijl ze al fietsend Geesteren naderden, hield het op met zachtjes regenen. Gerrit Jan zei: “Bie die boerderieje heb ze de löchte al an, doar ku-w wel effen koffie goan drinken.” Enigszins verbaasd volgde Gerard zijn vriend, die aanklopte bij de boerenwoning. Een vrouw deed open en zei:

- Ha, Eshoes, komt erin! En wel is det, iene oet de stad?
- Da’s de zönne van Haghoes meister , zei Gerrit Jan.
- Oh, hef Haghoes meister al zökke grote jongens?

Het ijs was gebroken en de heren kregen hun koffie, waarschijnlijk met koek of brood én de nodige verhalen. Dit is Eshuis ten voeten uit. Als amateurarcheoloog en -historicus had de fietsenmaker uit Almelo naam gemaakt met zijn series artikelen over het boerenland rond zijn geboorteplaats Almelo. Ook zijn artikelen over boerderijen en havezaten langs de Regge en in de Vechtstreek waren niet onopgemerkt gebleven. Veel boeren kenden hem echter niet van zijn stukjes in het Dagblad van het Oosten, maar persoonlijk. Als essentieel onderdeel van zijn onderzoek ging Gerrit Jan Eshuis veelvuldig ‘de boer op’. “Historisch speurwerk is onvolledig als je het alleen binnenskamers verricht”, was zijn motto.

Werk van Eshuis uniek
Hij praatte vaak en graag met de bewoners van de boerderijen en tekende hun verhalen op. Zo verzamelde hij een schat aan waardevolle anekdotes, spreuken en gezegdes, bijnamen en volksrijmen. Als graag geziene gast kreeg hij ook inzage in de papieren schatten die de boeren zorgvuldig bewaarden, zoals eeuwenoude dagboeken, notitieboekjes, rekeningen en andere familiestukken. Toen de Nijverdalse amateur-historicus Ponsteen op zoek was naar grensstenen van de marke Noetsele maakte hij dankbaar gebruik van de goede contacten die Eshuis had met de boeren van Notter, Zuna en de Ligtenberg. Want de zware stenen waren vaak bij landbouwers in gebruik, bijvoorbeeld als varkenstrog. De combinatie van archeologie (en dan vooral het veldwerk), archiefonderzoek, oral history en volkskunde maakt het werk van Eshuis zo uniek. De titel van zijn artikelenserie De volksoverlevering als wegwijzer voor de archeoloog spreekt boekdelen. Zo legde hij als geen ander verbindingen tussen archeologische vondsten, gegevens uit laatmiddeleeuwse oorkonden en markeboeken, en mondelinge overleveringen. Ook schrok hij er niet voor terug om de vele veldnamen, bijnamen en boerderijnamen die hij tegenkwam van een fantasierijke, maar altijd onderbouwde verklaring te voorzien. Dankzij zijn persoonlijke betrokkenheid bij het boerenland en zijn bewoners is er veel door hem vastgelegd dat anders onherroepelijk verloren zou zijn gegaan.

Boerenzoon wordt fietsenmaker
De boerenzoon Eshuis was in alle opzichten een autodidact. Als jongen struinde hij het gebied rond de Almelose Visschedijk af - waar zijn wieg stond - op zoek naar prehistorische vuurstenen pijlpunten en dolken. Die vond hij niet veel, maar wel talloze krabbers waarmee huiden werden schoongemaakt. De archeologie en de geschiedenis van zijn geboortegrond had zijn warme belangstelling, maar er moest ook brood op de plank komen. Op twaalfjarige leeftijd kreeg hij werk als ‘weversmaatje’ bij de textielfabriek Indië. Op een goede dag repareerde hij de fiets van een collega en al snel kreeg hij de naam een handige jongen te zijn en repareerde hij in de lunchpauze de rijwielen van al zijn collega’s. Hij kreeg de beschikking over een keetje bij de poort, want ook zijn chef zag het belang in van goede vervoermiddelen voor zijn personeel. Na 25 jaar in de textiel waagde Eshuis de stap naar een eigen bedrijf: in 1932 begon hij aan de Tijhofslaan, dicht bij de Visschedijk, een werkplaats annex elektronicazaak. En allemaal zonder vooropleiding. De zaken gingen steeds beter en toen hij zich een knecht kon veroorloven, bood hem dat de mogelijkheid om één dag in de week, woensdag was zijn vaste dag, over het platteland van Twente en oostelijk Salland te zwerven op zoek naar wat de mensen, maar ook naar wat het land hem vertellen kon.

De ontdekking van de Schulenborg
In de eerste helft van de vijftiger jaren, Eshuis naderde toen al de zestig, begon hij regelmatig te publiceren. Minder bekend is dat hij tien jaar daarvoor ook al in enkele artikelen van zich had laten horen. Zijn eerste bijdrage gaat over kasteel Schuilenburg te Hellendoorn en dateert van 1941. Er zijn in die tijd ook enkele stukjes van hem verschenen in de Twentsche Courant. Bij het Dagblad van het Oosten, of, zoals Eshuis het noemde, het Twents Zondagsblad had hij vanaf het begin contact met Gerard Vloedbeld jr. Vloedbeld wist dat Eshuis vaak lezingen hield en een goed verteller was. Het bleek al snel dat hij ook een vlotte pen had. Bovendien had hij interessante zaken te melden, zoals in 1949 de ontdekking van de Schulenborg, de twaalfde-eeuwse schans bij Almelo. Het bestaan van deze burcht van de bisschop van Utrecht was wel bekend, maar het was Eshuis die het voor vergetelheid behoedde en het is aan zijn inspanningen te danken dat deze onopvallende verhoging in het landschap in 1971 tot archeologisch monument gepromoveerd werd.

Offerandes en cultusplaatsen
Vooral het occulte boeide hem. In zijn eerste artikelen over opgravingen bij Daarle en Hoge Hexel opperde hij regelmatig theorieën over offerandes en heidense cultusplaatsen. Aanvankelijk keken wetenschappers met het nodige wantrouwen naar enthousiaste amateurs als Eshuis en hun vele archeologische vondsten. Eshuis documenteerde het materiaal dat hij vond of dat anderen hem aandroegen voorbeeldig. Hij was niet voor niets de Twentse correspondent van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek. Zijn vakmanschap bewees hij nog eens in 1971. De vondst van een vuursteentje door een schooljongen herkende hij meteen als een tienduizenden jaren oude spits en het onooglijke steentje werd dankzij zijn bemiddeling voor vijfenzeventig gulden aangekocht door de Oudheidkamer Twente. Het bleek het oudst bekende werktuig uit Twente te zijn.

Privémuseum
Na zijn pensionering richtte hij zelf achter zijn bungalow aan de Kogellaan een klein museum in met zijn collectie bodemvondsten, waar professionele archeologen hem graag bezochten en raadpleegden. Het ging hem aan het hart toen hij in 1978 een deel van zijn verzameling overdeed aan de Oudheidkamer, toen nog onderdeel van het Rijksmuseum Twenthe in Enschede, maar hij wist ook dat het de grootst mogelijke waardering was voor een leven lang zorgvuldig verzamelen. Een ander deel van zijn urnen en prehistorische gereedschappen stond hij af aan het Almelose historisch museum-in-oprichting, terwijl zijn collectie ‘halen’ (hangijzers boven de haard) in het gemeentehuis van zijn geboortestad belandde.

Het landschap ‘lezen’
Niet alleen wat de grond verborgen hield bekoorde Eshuis, ook het zichtbare land ontsluierde zijn geheimen voor zijn scherpe blik. Hij kon niet alleen het landschap ‘lezen’, maar ook beschrijven. Met een gevoelige pen schetst hij in enkele zinnen een prachtig beeld van een landschap waar een ander achteloos aan voorbij zou gaan. Kijk eens met de ogen van Eshuis naar de Rhaner es:

…het uitzicht vanaf de hoge Mekkelink in oogsttijd maakt op de natuurminnende beschouwer een onvergetelijke indruk …Wie zijn oog laat gaan over het zacht glooiende landschap, geniet van een panorama van onvergelijkbare schoonheid. Het lijkt wel of men staande op een hoog duin, mensen, paarden en oogstmachines ziet baden in een zee van goudgeel graan. En als dan aan het einde van deze voor de landman lange, maar door hem wel bestede dag, de zon achter de hoge Mekkelink ter kimme zinkt, nemen we slechts node afscheid van dit uniek Sallands monument van boerencultuur.

Sociale geschiedschrijving
Vanaf het midden van de vijftiger jaren deed hij regelmatig verslag van zijn naspeuringen. Enkele lezers verzamelden zijn stukjes, maar toch dreigden de waardevolle bijdragen in de vergetelheid te raken. Gelukkig werd nog bij zijn leven, hij was 82 jaar, zijn werk over het platteland van Almelo gebundeld in de mooie uitgave Van boerenland tot stadsrand. Het belang van deze bundel uit 1978 werd door Eshuis zelf kernachtig verwoord:

‘De daden van koningen en keizers, graven en hertogen en de lotgevallen van moedige ridders zijn in tal van geschiedenisboeken vereeuwigd en ons op de schoolbanken tot in den treure verteld. Minder, of vaak in ‘t geheel geen aandacht is gewijd aan het leven van de ‘gewone man’.’

Voor de omgeving van Almelo werd dit gemis aan sociale geschiedschrijving ruimschoots door hem goed gemaakt. In zijn slotwoord in Van boerenland tot stadsrand memoreert de ruim 80-jarige schrijver dat de stadsuitbreiding in nog veel sneller tempo is voortgeschreden dan hij ‘ooit had durven dromen’. De naam van één van de Almelose boerenhofsteden, ’t Verre Broekhuis’ was een aanfluiting geworden, want ‘de börgers kiekt den boer non in de glaaze’. Nu, weer een kwart eeuw later, is Eshuis’ geboortegrond verworden tot een troosteloos industrielandschap. De Schulenborg heeft hij nog kunnen redden al ligt deze ingeklemd tussen drukke wegen en vervallen fabrieksterreinen. De Visschedijk, zijn Viskediek, is bijna volledig ‘geurbaniseerd’. Op twee tot woning verbouwde boerderijen na. Verloren staan ze daar, midden in de stad, als een laatste hulde aan het Almelose boerenland.

Schrijven in de streektaal
Als ‘platschriever’ leverde hij niet onverdienstelijk werk af. In de bundel Van boerenland tot stadsrand wisselde hij zijn historische beschouwingen af met poëtische invallen. Het Almelose boerenland is hem lief en spreekt ook zijn dichterlijke natuur aan. Zo wordt hij bevangen door de ‘nog rondwarende romantiek’ in de buurtschap Wateregge, oostelijk van Almelo en dicht:

‘Ken i’jleu ook de Wateregge?
Zien gloepen, weilaand, bos en stegge?
Zien boerenhuze dicht in ’t hoolt?
Zien bouwkèem’p, doezend joaren oold?’

Ook proza leent zich voor de streektaal, zo vond hij. Onder de naam Eshoes publiceerde hij in 1963 in de tweede jaargang van het Jaarboek Twente een beschouwing over de geschiedenis van zijn geboorteplaats: Ne bi’jdrage tot de vrogste geschiedenisse van Almelo.

Tot slot
Van Eshuis is wel gezegd dat hij ‘ontegenzeggelijk tot de belangrijkste Twentse amateur-oudheidkundigen’ van de twintigste eeuw mag worden gerekend. Als streekhistoricus, volkskundige en archeoloog heeft hij baanbrekend werk verzet. Met zijn vriend Reinier Kampman richtte hij de Twentse Werkgemeenschap voor Archeologie op en samen met de architect Jan Jans was hij de oprichter van het historisch genootschap Stad en Land te Almelo. Het is dan ook niet verwonderlijk dat hij in 1974 de eerste winnaar was van de culturele ‘Mans Kapbaargprijs’

Zijn onvermoeibaar speurwerk naar de oudste bewoning in het grensgebied van Twente en Salland en naar de geschiedenis van boerenerven heeft geresulteerd in honderden artikelen die het verdienen om voor het nageslacht bewaard te blijven. Postuum zijn nu een groot deel van zijn bijdragen aan het Dagblad van het Oosten bijeengebracht in twee delen Boerderijen langs de Regge. In de eerste plaats om belangstellenden de gelegenheid te geven kennis te nemen van het werk van Eshuis, maar ook als eerbetoon aan een even bescheiden als gepassioneerd historicus. De eerder aangehaalde Hagens en Verlinde schreven in hun in memoriam in 1980 dat Gerrit Jan Eshuis een ‘voltooid’ leven heeft gehad, waarvan gelijkgestemden nog steeds de vruchten plukken. Ook ruim een kwart eeuw na zijn overlijden blijkt het werk van Eshuis nog steeds springlevend.

Auteur: Dinand Webbink
Geboren:   25-07-1895 Almelo
Overleden:   27-10-1980 Almelo
Publicaties:   Almelo koopt antieke halen van G.J. Eshuis. In: Dagblad van het Oosten (14 jun. 1978). Buter, A. G.J. Eshuis hecht verbonden met eigen land en volk. In: Dagblad van het Oosten (8 januari 1977). Buter, A. Almeloër weet alles van boerderijenhistorie. In: Twentsche Courant (8 jan. 1977). Buter, A. Pionier ‘Eshoes’. In: Jaarboek Twente (1979)143. Hagens, H., en A.D. Verlinde. In memoriam G.J. Eshuis, Almelo 1895-1980. In: ’t Inschrien 13(jan.1981)1, 8-9. Historicus Eshuis overleden In: Tubantia (29 oktober 1980). Houwaart, Dick. Voorwoord. In: G.J. Eshuis Boerderijen langs de Regge. Hellendoorn, 2003. De keien en scherven en hobbies van G.J. Eshuis. In: Tubantia (24 aug. 1974). Klok, R.H.J. Klok. De bescherming van voormalige kasteelplaatsen in Nederland. In: Liber castellorum 1981. P. 23-33. Löwik, F.G.H. De Twentse Beweging; strijd voor modersproake en eigenheid Groningen, 2003. Museum oorkonde verzamelaar Eshuis. In: Dagblad van het Oosten (8 dec. 1979). Oorkonde voor G.J. Eshuis. In: Twentsche Courant (8 dec. 1979). Ponsteen, A. Van Noetsele tot Nijverdal Enschede, 1973. Schlüter, Dick. Archeologie ondanks alles stiefkindje van Overijssel. In: De Roskam (14 mei 2005). Schlüter, Dick. Reinier Kampman (1913) uit Almelo; amateur fotograaf en verzamelaar van fossielen en archeologie. In: Jaarboek Twente (2006)42-46. Vaanholt, Gerard. Historie boerenland dat stadsrand werd. In: Twentsche Courant (8 jan. 1977). Vaanholt, Gerard. Waardige weduwe, kan nog lang mee; historische artikelen van G.J. Eshuis in boekvorm. In: TC Tubantia (14 jan. 2004). Verlinde, A.D. Paleolitische gegevens uit Overijssel. In: Grondboor + hamer 29(aug. 1975)4. Verlinde, A.D. Datering en identificatie van twee Twentse vluchtburgen. In: ’t Inschrien 7(okt. 1975)4,59-64. Verlinde, A.D. Duizend jaar Twente, de Twentenaren en hun eerste bewoners Zwolle, 1994. Vloedbeld jr., Gerard. Amateur-historicus Eshuis overleden. In: Dagblad van het Oosten (30 okt. 1980). Wonink, Harry. Gerritjan Eshuis wordt vrijdag 25 juli 80 jaar. In: Tubantia (19 jul. 1975).
Laatst bijgewerkt op:   04-03-2014