Gerrit Jan van Heek (1880-1958)


Ze waren de “kleine jongens”, aldus moeder Christine Frederike van Heek-Meier. Gerrit Jan en Arnold Helmich van Heek, respectievelijk 18 en 20 jaar jonger dan hun oudste zuster, bleven lange tijd in de schaduw van hun broers staan. Gerrit Jan werd op 9 juni 1880 geboren in het Huis met de stoep aan de Oude Markt, toentertijd Kerkhof, te Enschede; beter bekend als het Van Heekshuis. Evenals zijn broers kwam hij al spoedig in de textielhandel terecht en werkte hij enige tijd bij de Twentsche Bank in Londen. Op zijn 26ste kon hij zich textielfabrikant noemen, als lid van de firma G.J. van Heek & Zonen te Enschede, het welbekende Rigtersbleek. Vanaf 1935, toen Rigtersbleek een N.V. werd, was hij samen met zijn broer Jan Herman directeur, hetgeen hij bleef tot 1956; tot zijn overlijden in 1958 bleef hij gedelegeerd commissaris. Gerrit Jan jr. legde zich speciaal toe op de technische kant van het bedrijf. Rigtersbleek behoorde tot de grote bedrijven in Enschede.

In 1958 werkten er 1400 mensen. Ook was hij lid van de raden van commissarissen van enkele Twentse textielfabrieken en van het Twentse Centraal Station voor Elektrische stroomlevering. Hij was gedurende 20 jaar president-kerkvoogd van de Nederlandse Hervormde Kerk te Enschede en ijverde met succes voor de restauratie van de Grote kerk. Hij was bestuurslid van de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten en mede-oprichter van zowel de Sichting Overijssels Landschap, waarvan hij ook het voorzitterschap vervulde, als van Het Oversticht, het genootschap tot bevordering en instandhouding van het landelijk en stedelijk schoon in Overijssel. Voor het Overijssels Landschap kocht hij een deel van de Friezenberg, dat hij vervolgens overdroeg aan de Stichting. In 1939 schonk hij grond aan het Natuurhistorisch Museum voor uitbreiding en in 1951 schonk het echtpaar Van Heek-ter Horst het kort daarvoor door hen aangekochte landgoed Het Wooldrik aan de gemeente Enschede om het in te richten als wandelpark. Samen met zijn broers, schonk hij aan de gemeente Enschede het van Lochemspark. Al in 1924 kocht hij samen met zijn broer Arnold het Molenven bij Saasveld aan ten behoeve van museum Natura Docet te Denekamp.

Op 17 oktober 1917 huwde hij Jacoba ter Horst, en kreeg met haar twee dochters, Alida en Jacoba. Zijn domicilie had hij in de statige villa aan de Enschedese Boddenkampsingel (de Wigwam) en als buitenhuis had hij een chalet op het Lankheet, bij Haaksbergen. Verder erfde hij van zijn vader de daarbij liggende erven Oud en Nieuw Lankheet alsmede de jachtterreinen van de voormalige heerlijkheid Borculo; ook verkreeg hij de titel “Heer van Mallum.”

Van Heeks grote passie lag in het jagersleven en het natuurbehoud. Dat laatste kreeg op hogere leeftijd steeds meer zijn aandacht. Hij jaagde in de Siebenburgsche en Roemeense Karpathen, in Steiermark, in Noorwegen en Zweden, de Noordelijke IJszee en Canada. “Hij heeft daar de wonderen der natuur in eenzaamheid beleefd en dat alleen reeds kan niet zonder invloed blijven op daarvoor ontvankelijke menschen,” aldus zijn broer J.H. van Heek in 1946. In datzelfde jaar publiceerde Gerrit Jan zijn eerste boek, 'Grepen uit een Jagersleven'. In beperkte oplage verschenen, handelde het over zijn jachtervaringen van de halve eeuw daarvoor. Hierin bijdragen over zijn jeugd en over buksen, kalibers, wildziekten en de honden. Er zijn tevens bijdragen te vinden van zijn dochters. Het grootste gedeelte van het boek wordt echter gevuld met beschrijvingen van jachtpartijen in Nederland en ver daar buiten.

Twee jaar later verscheen, voor de leden der Nederlandse Jagers-vereniging, Reewild in Nederland, met daarin een kritische noot ten aanzien van het regeringsbeleid. “Moge door een wijs beleid der regeering het deze gelukken dit wild de noodige bescherming in ons land te verleenen, mogelijk door een nieuwe en betere jachtwetgeving, gecombineerd met voldoende toezicht in het jachtveld,” aldus Van Heek. Het boek gaat over de leefwijze en eigenschappen van de ree, het gewei, en de jacht hierop. Aan bod komen onder andere de jachtwapens, schottekens en een uitgebreid jachtavontuur, gehouden in 1918 op de rode reebok, in het Bergher bos, te ’s-Heerenberg. De laatste tien bladzijden bevatten tekeningen van hoorns en schedels.

Het magnum opus van Van Heek verscheen pas in 1958. De laatste jaren van zijn leven sleet hij met het opschrijven van zijn herinneringen. Miene vreenden en luk jachtvetelsels oet de oale tied werd een dik boek van 327 bladzijden. Hij beschrijft hierin zijn avonturen op de jachten in binnen en buitenland. Onder andere geeft hij een uitgebreid relaas van de Poolreis die hij in de zomer van 1908 maakte. Op het eiken zeil- en stoomjacht “De Minvera”, dat bij een latere reis bij Ijsland in een storm verging, voer hij in een bont gezelschap over de noordelijke Ijszee. Er werd voornamelijk geschoten op ijsberen. Een jaar later bracht Van Heek zijn tweede bezoek aan de Transsylvaanse Alpen, in 1907 lijkt hij daar voor het eerste geweest te zijn. In de omgeving van Dambotvitza (Dâmbovita, Tîrgoviste; ten noordwesten van Boekarest, Roemenië) werden veelal kampen opgeslagen hoog in de bergen; vanaf daar ging Van Heek op berenjacht, onder begeleiding van een gids en enkele helpers. Met wíe Van Heek op jacht ging, is mij niet bekend. Verder bezocht hij in Oost-Europa de Steiermark, die deels in Oostenrijk, deels in Slovenië ligt. In 1913, 1919 en 1922 ging Van Heek op rendierjacht; de reizen gingen voornamelijk naar Noorwegen. Op de Vidden, een bergvlakte tussen de bergen Floeyen en Ulriken werd onder andere op elanden geschoten. Vanaf 1925 werd de Atlantische Oceaan overgestoken, in september van dat jaar bezocht Van Heek voor het eerst Canada. In de de ondoordringbare wouden van New Brunswick joeg men op grote herten. Veertien jaar later voer Van Heek’s jachtlust richting de Rocky Mountains, waar hij begin oktober 1939 was. Een maand later ging de tocht verder richting Canada.

Na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog is het gedaan met de avonturen. Drie jaar na de bevrijding, Van Heek was inmiddels 68, werd er een groot jachtfestijn georganiseerd op de landerijen van Gerrit Jans broer Jan Herman. Vanuit Huis Bergh lag het Bergher Bos binnen handbereik. Op de dertiende november was naast Jan Herman, Gerrit Jan, Arnold Helmich, Gijs en Pim van Heek ook A.J. Blijdenstein aanwezig. Later die herfst, werden nog verscheidene andere jachtpartijen door het land gehouden; waaronder op ’t Lutterzand en de omgeving van Bekkum. Tot in de jaren ’50 ging Gerrit Jan van Heek nog mee op jacht. De laatst (mij) bekende jacht waar hij aanwezig is geweest, was de drijfjacht op de Hoge Veluwe, van 23 november 1956.

Als kunstverzamelaar maakte Van Heek zich zeer verdienstelijk. Hij verzamelde een honderdtal werken van de Zweed Bruno Liljefors (1860-1939) en de Duitsers Richard Friese (1854-1918) en Wilhelm Kuhnert (1865-1919). Zij richtten zich enerzijds voornamelijk op de steppedieren in Afrika en anderzijds op beren, elanden en vele andere dieren in Oost Europa, Lapland en het poolgebied. De eerste uitgave die hij over deze schilders liet verzorgen was Het leven en de kunst van Prof. Richard Friese (1956). Het boek bevat naast een levensbeschrijving van Friese in het Duits, Engels, Nederlands en Zweeds een overzicht van de zeventig werken die van hem op dat moment bekend waren, vergezeld van een viertalige beschrijving. Over Kuhnert verscheen in januari 1957 een gelijksoortig lijvig boekwerk onder de titel De schilderkunst van Wilhelm Kuhnert. In dezelfde opzet als het boek over Friese bevat het boek 107 werken van Kuhnerts hand.

Twintig jaar voor die tijd had Van Heek al de beslissing genomen om het grootste deel van zijn kunstcollectie aan de Nederlandse staat te schenken. Het Rijksmuseum Twenthe liet een door Van Heek gefinancierde vleugel bij het museum aanbouwen, waarvan op 15 september 1938 de officiële opening plaats vond. Van Heek werd bij die gelegenheid tot officier in de orde van Oranje-Nassau benoemd. De collectie schilderkunst was gedeeltelijk al enige jaren daarvoor naar het Rijksmuseum Twenthe overgebracht. Ter gelegenheid van de tentoonstelling ’t Volle Profijt, in augustus 1936, werd het eerste deel van de ‘schilderwerken uit de vrije natuur en haar dierenwereld in de Noordelijke landen’ aan het publiek getoond. Vijftien jaar later, op 8 december 1953, werd een tweede vleugel geopend, met wild uit de natuur. Deze vleugel kreeg oorspronkelijk de naam mee van Jacobavleugel, vernoemd naar Van Heeks echtgenote.

Gerrit Jan van Heek overleed op 11 november 1958 in Enschede.

Auteur: Robert Kemper

Eerder gepubliceerd in: Typisch Twente. Jrg. 5 (2007), no. 3, p. 22-25, enigszins bewerkt en aangevuld door de redactie van deze website.
Geboren:   09-06-1880 Enschede
Overleden:   11-11-1958 Enschede
Vader:   Gerrit Jan van Heek, textielfabrikant
Moeder:   Christine Frederieke Meijer
Echtgeno(o)t(e):   Jacoba ter Horst
Publicaties:   - G. J. van Heek. Grepen uit een jagersleven. 1944 - G.J. van Heek. Reewild in Nederland. 1949 - E. van Heek en G.J. van Heek. De schilderkunst van Wilhelm Kuhnert. 1957 - G.J. van Heek. Miene vreenden en luk jachtvetelsels oet de oale tied. 1958 Bronnen: - W.H. Dingeldein. Bruno Liljefors: een korte karakteristiek van zijn leven en werk. 1952 - J.H. van Heek. Gids van het Rijksmuseum Twenthe [tweede druk].1941 - J.H. van Heek. Herinneringen aan en rondom het Van Heekshuis, N.V. vh. Firma M.J. van der Loeff, Enschede, 1946 - Het wild in de natuur Collectie G.J. van Heek jr., Rijksmuseum Twenthe, Enschede, 1972
Laatst bijgewerkt op:   06-03-2014