Gerrit Waanders (1884-1936)


Gerrit Waanders werd op 27 december 1884 geboren in Enter, waar zijn vader een timmer- en aannemersbedrijf had. ’s Zomers moest hij de lagere school vaak verzuimen om de koeien en de schapen te hoeden. De kans om te studeren kreeg hij niet, maar al op jonge leeftijd schreef hij een dictaatcahier vol met proza en poëzie. Na zijn schooljaren ging hij meteen deel uitmaken van het familiebedrijf. Tijdens zijn militaire diensttijd gebruikte hij zijn vrije uren voor zelfstudie. Hij voelde zich er niet erg thuis. In een brief schreef hij: ‘men wordt hier beu van alle flauwe praatjes, dat doet reikhalzend uitzien naar een oase’. Liever studeerde hij: boekhouden, Nederlands, Duits en andere vakken. Studeren zou hij blijven doen, ook toen hij later als vrijgezel inwoonde bij het gezin van zijn broer. En hij las veel dichters, met name negentiende eeuwse als Bilderdijk, Da Costa, Tollens, Ten Kate en vooral Guido Gezelle, zijn grote voorbeeld. Intussen verdiende hij gewoon de kost als timmerman, door zijn dorpsgenoten beschouwd als een beetje vreemd, ook al omdat hij liever las dan deel te nemen aan het gewone gemeenschapsleven van het dorp. Toch was hij jarenlang voorzitter van het Christelijke Jongeren Verbond (CJV) in Enter.

Belangrijk van zijn vriendschap met Jan Rispens, de zoon van de dominee in Enter. Rispens zou later naar Deventer verhuizen om er gedurende tientallen jaren les te geven in Nederlands en geschiedenis aan de Rijks HBS, maar bleef altijd contact houden met Gerrit Waanders. Rispens, die later zelf ook dichtbundels publiceerde, herkende in de timmerman een natuurtalent, weliswaar met tekortkomingen – onvermijdelijk gezien zijn geringe opleiding -, waar hij hem ook op wees. Hij liet Waanders ook kennismaken met moderne dichters als de Tachtigers. Waanders was bereid te leren en moderniseerde zijn nogal archaïsch taalgebruik, dat hij ontleende aan de negentiende eeuwse dichters, van wie het werk toch vaak als romantisch-sentimenteel, godsdienstig moralistisch en bombastisch-retorisch omschreven werd. Maar hij volgde niet alle raadgevingen zomaar voetstoots op. Hij bleef zichzelf. In tegenstelling tot de twijfelende Rispens bezat Waanders een rotsvast geloof, zonder zich ooit in te laten met scherpslijperij wat betreft de interpretatie van de Bijbel. Beide dichters voerden jarenlang een briefwisseling. Waanders trok zich sterk op aan zijn jongere vriend, die gestudeerd had, en via wie hij contact onderhield met wat buiten Enter gebeurde, vooral op literair gebied. Voor Rispens lag het anders. Hij had zijn gezin in Deventer en kende persoonlijk veel auteurs en anderen om zich intellectueel te scherpen. Toch had hij grote bewondering voor Waanders. Hij waardeerde vooral zijn natuurgedichten en schreef daar het volgende over: ‘het is een gemoedspoëzie, ontstaan uit de samensmelting van een christelijk levensgevoel en een ingetogen natuurromantiek’. Andere literatuurcritici als C. Rijnsdorp en G.J. ter Kuile sr. waardeerden het werk van Waanders zeer. Het feit dat van de poëzie van Waanders weinig gepubliceerd was deed daar niets aan af. Aan publiceren in literaire tijdschriften deed Waanders niet, alleen pastorale tijdschriften als Timotheüs en De Blijde Boodschap of het half-literaire ‘Maandblad gewijd aan de beoefening der letterkunde’ konden op zijn bijdragen rekenen.

De timmerman Gerrit Waanders met zijn, in de ogen van de gewone Enternaren, afwijkende interesses, behoorde wel tot de notabelen binnen het dorp. Hij was jarenlang voorzitter van de CJV en bespeelde dertig jaar het orgel van de Hervormde kerk. Ook het orgelspelen had hij zichzelf aangeleerd. Toen de crisis zich ook binnen het timmerbedrijf zich liet gelden, begon hij een boekhandel, wat voor de hand lag, omdat hij binnen het dorp toch al bekend stond als de boekenspecialist. Eindelijk werd in 1934 zijn eerste en enige bundel "Mijn Belijden", een bloemlezing uit zijn werk, bij Callenbach uitgegeven. Rispens had hem in contact gebracht met de schrijver Risseeuw, die op zijn beurt Van Renssen met Waanders in contact bracht. Samen stelden ze de bundel samen. Het gedicht ‘Mijn belijden’ werd later nog vaak in verzamelbundels opgenomen. In deze bundel ook onderstaand gedicht, gewijd aan de Ned. Hervormde kerk van Enter:

Het Kerkje

Tusschen hooge iepeboomen
ligt een need'rig kerkedak;
met een ietwat land'lijk schromen
zie ik zijnen toren komen
even uit den hoogsten tak.
 

En een tweetal zware linden,
takken vleug'lend naar rondom,
doen aan vreemden en aan vrinden
in hun doorgang d'ingang vinden
tot het binnenst' heiligdom.
 

Kerkje, klein en oud van dagen,
met een lied der dankbaarheid
wil ik van uw woon gewagen,
waar ik eerst ten doop gedragen
en den Heer werd toegewijd.
 

Waar ik vaak, in later tijden,
toefde op des Heeren dag;
waar ik eens met zielsverblijden
Jezus Christus mocht belijden
en den hemel openzag.
 

Zaal' ge tijd der eerste minne,
in geloof en liefde sterk,
tot - bij broederlijk bezinnen
plots de splijtzwam drong naar binnen
voor haar droeve sloopingswerk.
 

Waanders was lichamelijk niet sterk. Het zou een reden zijn geweest vrijgezel te blijven. Hij meende dat hij niet de kracht zou bezitten de kost te verdienen voor een heel gezin. Hij bleef ook regelmatig een dag thuis, wanneer het werk te zwaar voor hem was geweest. Vlak voor de Kerstdagen in 1936 kreeg hij longontsteking, waaraan hij op 24 december op 51-jarige leeftijd overleed.

Tekst: Redactie van deze website

Geboren:   27-12-1884 Enter
Overleden:   24-12-1936 Enter
Vader:   Jan Waanders, timmerman
Moeder:   Dina Leusman
Publicaties:   Bronnen: - G.J. Kraa. Biografie G. Waanders. 1988. - J.A. Rispens. Biografie G. Waanders In: Overijssel, jaarboek voor cultuur en historie. 1947 - J.A. Rispens. Bij een vers van G. Waanders In: Erica, jrg. 2, no. 3 (december 1946) - Hans Werkman. Geliefde vriend Jan: brieven van Gerrit Waanders aan Jan Rispens. In: Woordwerk, Christelijk literair tijdschrift, jrg. 2, no. 6 en 7 (1984)
Laatst bijgewerkt op:   24-04-2014