Herman Bode (1925-2007)


Herman Bode werd in 1925 geboren in een Twents arbeidersmilieu. Zijn vader en grootvader waren textielarbeider. Als 14-jarige moest ook hij aan het werk als getouwenpoetser bij Gelderman in Oldenzaal. In oktober 1944, inmiddels werkend in de ketelmakerij van Stork werd hij opgepakt bij een razzia en enige tijd tewerkgesteld in Duitsland. Na de bevrijding meldde hij zich aan als vrijwilliger in het leger en werd uitgezonden naar Indië. Hij liet zich daarna omscholen tot electricien en kwam terecht bij Hazemeyer in Hengelo.

Van huis uit betrokken bij de vakbond (KAB) sloot hij zich in 1949 aan bij de katholieke metaalbewerkersbond St. Eloy. Tijdens en na een 3-jarige kadercursus raakte hij betrokken bij het echte vakbondswerk en werd zelfs benoemd tot districtsbestuurder van St. Eloy. In 1955 volgde overplaatsing naar Schiedam, in 1958 naar Zwolle om als districtsbestuurder voor het gehele noorden te fungeren. In 1961, opnieuw naar Zuid-Holland gehaald, werd hij afgevaardige voor het district in het centraal bestuur van St. Eloy. Als districtsbestuurder voor Zuid-Holland kreeg hij onder meer te maken met de scheepsbouw (o.a Verolme). Zaken die in deze tijd speelden waren een nieuw werkclassificatie- en beloningssysteem, het koppelbazenvraagstuk en de grote fusies in de scheepsbouw.

Zijn twijfelen aan de KVP als partij die sociale vooruitgang zou kunnen realiseren, leidde in 1966 tot opzegging van het lidmaatschap van deze partij. Pas in 1976 sloot Herman Bode zich aan bij de PvdA, om er in 2000 weer voor te bedanken. Echter niet vanwege de sociale koers van de partij, maar om reden van de annexatie van Vleuten-De Meern door Utrecht.

In 1969 werd Herman landelijk bestuurder van St. Eloy en kreeg hij te maken met de grote metaalconcerns. De eerste grote klus, een massaontslag bij Thomassen en Drijver, waarbij katholieke Zaanse vakbondsleden voorop gingen in de strijd, was een les voor de toekomst: "wij kwamen kritischer te staan tegenover het overlegmodel, dat we na de oorlog steeds hadden gehanteerd. We hebben er door geleerd dat we strijdvaardiger moesten reageren op datgene wat er in het bedrijfsleven aan de gang was. Onze opstelling bij volgende bedrijfssluitingen is er wezenlijk door beïnvloed". Bij zijn tweede grote klus, de reorganisatie bij Stork Werkspoor, trok hij landelijk de aandacht. Toen de NVV-woordvoerder het onderhandelingsresultaat bekendmaakte aan de betrokken arbeiders werd hij voor verrader uitgemaakt. Een woedende en geëmotioneerde Herman Bode liep naar het katheder en hield een vlammend betoog. De mensen zagen in dat het maximale eruitgesleept was en gingen weer aan het werk.

In 1972 werd Herman Bode hoofdbestuurslid van de nieuwe Industriebond NKV, waarin St. Eloy met andere bonden was opgegaan. Twee jaar later kwam hij terecht in het verbondsbestuur van het NKV. Vakbondsthema's in de jaren zeventig waren de automatische prijscompensatie en "centen of procenten". In de jaren zeventig werd driftig gestaakt, te beginnen bij de havenstaking van 1970 en de daaruit voortvloeiende vierhonderdguldeneis. Aan het prijscompensatiesysteem kwam in 1982 een einde door de toenemende werkloosheid. Een deel van de compensatie werd besteed aan de invoering van de VUT. Begin jaren zeventig nam Herman Bode deel aan de Werkgroep voor een Maatschappijkritische Vakbeweging, die met brochures kwam als "Baas in eigen bedrijf" en "Baas in eigen vakbond", hoewel hij duidelijk de toen sterke marxistische studentenbeweging niet steunde.

Inmiddels (sinds 1979) vice-voorzitter van het NKV en vanaf 1976 lid van het Federatiebestuur was hij nauw betrokken bij de fusie van de grootste twee vakcentrales tot het FNV in 1982. Vanaf 1977 had Herman Bode, die in 1981 tot vice-voorzitter van het FNV werd benoemd, de sociale zekerheid in zijn portefeuille. Hij heeft zich altijd met hand en tand verzet tegen verslechteringen op het terrein van de WAO en andere uitkeringen. Zo speelde in 1980 het loslaten van de koppeling tussen uitkeringen en lonen. Op een bijeenkomst over dit thema met 20.000 mensen op 5 maart 1980, die was verplaatst van de Dam naar de RAI in verband met krakersrellen, sprak Herman de historische woorden "willen we naar de Dam, dan gaan we naar de Dam". Aan optredens tijdens demonstraties tegen het eerste kabinet Lubbers dat 6 miljard bezuinigde op de sociale zekerheid ontleent Herman Bode vooral zijn bekendheid. Zijn felle en emotionele toespraken spraken velen aan. Een uitspraak van hem: "Bij de werkgevers is het altijd grijpen en graaien. Ze hebben nooit genoeg, ook al maken ze een winst van 13 miljard, zoals Shell".

Bij zijn afscheid in 1985 werd hij de laatste arbeider in de FNV-top genoemd. Zijn forse gestalte, zijn manchester pak en zijn gespierde taalgebruik maakten hem tot het prototype van de echte vakbondsman, die op de werkvloer zijn loopbaan begonnen was.

Vanuit zijn functie als vakbondsbestuurder, maar ook daarna, heeft hij in tal van overlegorganen gezeten. De bekendste zijn: de SER, Stichting van de Arbeid, Sociale Verzekeringsraad en Ziekenfondsraad. In al deze besturen en raden verdedigde hij vooral het belang van de "gewone man". Zo heeft hij geholpen het verzet te organiseren tegen de eigen bijdragen in het Ziekenfonds. In 2004 verklaarde hij in een interview in de Twentsche Courant Tubantia: 'Er ligt een plan om iedereen voor gezondheidszorg dezelfde premie te laten betalen waarbij wordt gezegd dat het in de belasting wel gecorrigeerd zal worden. Lulverhalen! Zulke beloftes zijn nog nooit nagekomen'. Over de na zijn pensionering ontstane paarse samenwerking en het poldermodel verklaarde hij in dezelfde krant: 'Het kapitaal vergroten én de winst vergroten dat zijn de doelstellingen van de ondernemer. Mensen aan het werk houden behoort daar niet toe. Wél zoveel mogelijk verdienen aan de mensen. Op dat grensvlak vechten werkgevers en werknemers. Dat verschil is onder het vloerkleed geschoven door die mooie praatjes over het poldermodel'.

Tussen 1985 en 1993 is Herman Bode onder meer voorzitter van de Stichting Bedrijfsapostolaat Nederland (SBN) en de stichting landelijk bureau Dienst in de Samenleving vanwege de Kerken (DISK) van het oecumenisch arbeidspastoraat. Voor dat oecumenisch arbeidspastoraat is Bode na zijn pensionering zo’n 20 jaar actief. Tijdens de manifestatie ‘Nederland tegen de verarming’ op 19 mei 1990 noemt Herman Bode, die opkomen voor de zwakken ziet als een evangelische opdracht, solidariteit ‘het cement van de samenleving’.

Na een hartinfarct moet Bode zijn activiteiten noodgedwongen op een wat lager pitje zetten, maar hij blijft het sociale wel en wee in het land met grote interesse volgen. Op 10 januari 2007 overlijdt hij op 81-jarige leeftijd aan een maagbloeding. In zijn geboorteplaats Oldenzaal wordt in september 2008 door diens partner Vibeke Domela Nieuwenhuis een borstbeeld van Herman Bode onthuld in de foyer van Stadstheater De Bond. Vijf jaar eerder was Bode zelf nog eregast bij de officiële opening van het stadstheater in het voormalige St. Josephgebouw, in de volksmond ’n Oaln Bond genoemd. Bij die gelegenheid plaatste hij symbolisch een beeldje van beschermheilige St. Joseph terug in een nis in de gerestaureerde gevel van het karakteristiek gebouw, waarin zijn jonge jaren ook vakbondsbijeenkomsten plaats vonden. In 2012 wordt er een straat in een nieuw wijkje in de buurt waar hij opgroeide in Oldenzaal vernoemd naar Herman Bode.

Auteurs: Ben Siemerink, Tonny Peters
Geboren:   16-04-1925 Oldenzaal
Overleden:   10-01-2007 Enkhuizen
Vader:   Johannus Bode, wever, verenigingsman en actief in de vakbond.
Moeder:   Frederica Siers, huisvrouw
Echtgeno(o)t(e):   Maria Hermina Oude Egbrink
Publicaties:   Herman Bode vakbondsman : herinneringen verteld aan Henny Lansink, Herman Noordegraaf en Eef van Vilsteren. - Baarn : Arbor, cop. 1991. - 228 p., foto's. - ISBN 90-5158-039-8
Laatst bijgewerkt op:   27-02-2014