Herman Bezoen (1908-1953)


Herman Lambertus Bezoen werd op 19 april 1908 in Enschede geboren. Zijn ouders hadden een Hotel-Café-Restaurant met dansgelegenheid, waar menig echtpaar elkaar in de periode omstreeks de 1e wereldoorlog heeft ontmoet. Herman had twee zussen, geen broers. Hij was een gemiddelde leerling op het Gemeentelijk Lyceum in Enschede, waar hij in 1927 het diploma H.B.S.-B behaalde en aansluitend het Staatsexamen alpha. Als jongen had hij veel rondgezworven door het Twentse land en de volkstaal en de volksaard in zich opgenomen. In 1928 begon hij zijn studie Nederlandse Letteren aan de Stedelijke Universiteit te Amsterdam.
Volgens zijn studievriend J.B. Drewes was hij naar de universiteit gekomen om echt te studeren, om filoloog te worden en kennis te vergaren op het gebied van lexicologie en dialectologie. Al snel viel hij op door zich als eerstejaars student tijdens een college te mengen in een discussie met ouderejaars. Hij bezocht meteen de goede antiquariaten in Amsterdam en bouwde een grote bibliografische kennis op. Amsterdam was met haar geschiedenis, vertier, boekenstalletjes, markten en het studentenleven in het algemeen voor Bezoen een openbaring. Hij genoot er ten volle. Later zou hij nog regelmatig dagtrips naar Amsterdam maken.

In juni 1935 deed Bezoen zijn doctoraal. Hoofdvak: Nederlandse taal en letterkunde; bijvakken: nieuwe geschiedenis en Oud-Saksisch. Daarna kreeg hij een tijdelijke aanstelling aan de Rijks H.B.S. te Deventer. Het was in die tijd voor afgestudeerde studenten vrijwel onmogelijk een vaste betrekking te vinden. Later zouden ze ‘de overbodige generatie’ genoemd worden. Graag zou hij een baan geaccepteerd hebben bij het Woordenboek der Nederlandsche Taal te Leiden. Toen dat niet lukte koos hij als zo velen voor Indië. Hij aanvaardde per 1 januari 1937 een betrekking aan het Lyceum en de H.B.S. van de Carpentier Alting Stichting te Batavia. Een half jaar later ging hij lesgeven aan de H.B.S. te Buitenzorg. 


Hij zou tot mei 1946 in Indië blijven, de laatste vier jaar in een interneringskamp. Eén keer, in de zomer 1938, was hij naar Nederland teruggekeerd voor zijn promotie op 10 juni in Amsterdam. Zijn dissertatie was getiteld Klank- en vormleer van het dialect der gemeente Enschede.

Terug in Nederland was er werk genoeg, er was een schreeuwend tekort aan leraren. Hij werd leraar aan de H.B.S., later Lyceum in Coevorden. Zes jaar later in 1952 verkaste hij naar de Rijks H.B.S. te Amersfoort. Naast zijn baan als leraar bleef hij publiceren. In de jaren dertig al schreef hij regelmatig artikelen in taalkundige bladen. Deze waren vaak van lexicografische aard, gingen voor een deel over Twentse woorden, zijn favoriete onderwerp.
In zijn Indische tijd had hij gewerkt aan zijn belangrijkste publicatie ‘Taal en Volk van Twente’. Het manuscript was door zijn vrouw in het vrouwenkamp waar zij verbleef in de grond verstopt en was daardoor behouden gebleven. In 1948 werd het uitgegeven. De bekende dialectoloog en volkskundige P.J. Meertens schreef over dit boek: ‘Meer nog dan door zijn dissertatie zal de naam Bezoen door dit boek blijven voortleven. Hij schreef het voor alle Twentenaren, voor de boeren, de kantoorbedienden en de fabrieksarbeiders zowel als voor de onderwijzers, de handelsreizigers en de fabrikanten. Het is een welsprekend getuigenis van een diep inzicht in het wezen van de Twentse volkstaal en van een rijke kennis van haar woordenschat. Het is bovendien een vurig pleidooi voor het hooghouden van het dialect’.

Tijdens zijn Coevordense tijd nam hij ook de bewerking ter hand van de 23e druk (1951) van het toen populaire Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal van Koenen-Endepols. Zijn bewerking werd alom geprezen, evenals zijn werklust. Ook vond hij nog tijd om met J. Naarding in 1949 de ‘Driemaandelijkse Bladen, tijdschrift voor taal en volksleven in het oosten van Nederland’ op te richten, en er bijdragen voor te schrijven. Door hem verzameld achttiende-eeuws Overijssels dialectmateriaal werd onder de titel Het Dumbar Handschrift in 1952 gepubliceerd. Hij werkte ook mee aan een dialect-rubriek in Dagblad Tubantia.
Vakgenoten werden positief verrast door zijn voordracht op de Akademiedagen in 1950 over Verleden, heden en toekomst van de dialectstudie van Overijssel en de Achterhoek. Deze rede vormde een onderdeel van zijn pogingen te komen tot een professoraat op zijn vakgebied in Groningen. Bezoen was de voornaamste pleitbezorger voor de leerstoel Nedersaksisch en het Nedersaksich Instituut die er in 1953 zouden komen.

K. Heeroma werd benoemd tot professor in de nieuwe functie en niet Herman Bezoen, de man die iedereen verwacht had. Heeroma schrijft hier over ter gelegenheid van het 15-jarig bestaan van het instituut in 1968. Tot in 1952 had Heeroma in Indië gezeten en hij had de voorgeschiedenis niet meegemaakt. Toch was Heeroma verbaasd toen hij voor de functie gevraagd werd. ‘Waarom ik, en niet Bezoen? Maar er scheen een en ander gebeurd te zijn, waar ik niet van wist’, aldus Heeroma in een terugblik. Was het de weerbarstigheid, de felheid, die Bezoen vootal in zijn artikelen ten toonde spreidde, wanneer het een zaak betrof die hem aan het hart ging, die hem uiteindelijk parten gespeeld heeft? Toch beschreef collega Naarding hem naar aanleiding van een eerste ontmoeting als ‘haast schutterig verlegen’. Hoewel Naarding later relativeert: ‘De nachtmerrie van het Jappenkamp zal toen nog zwaar op hem gelegen hebben’. De man die een onweersbui liet losbarsten wanneer de drukker een fout maakte, en vaak terughoudend en gereserveerd was, wordt door anderen weer onconventioneel genoemd. Zo zou hij bij gebrek aan een riem in zijn broek rustig een touw gebruiken en lag hij in de trein languit op de bank. Blijkbaar bevatte zijn karakter meerdere kanten.

Bezoen accepteerde de benoeming van Heeroma als een man van stijl en betoonde zich een goed verliezer. Toch moet het mislopen van het professoraat een teleurstelling zijn geweest voor Bezoen. Zoals eerder de economische misère een loopbaan als lexicoloog in de weg had gestaan. Of de teleurstelling de reden was om naar Amersfoort te verkassen heeft Bezoen nooit kenbaar gemaakt. Als reden gaf hij op dat hij dichter bij de universiteitssteden wilde wonen om zijn wetenschappelijke werk voort te zetten. Een groot doel dat hij zich gesteld had was het schrijven van een Idioticon Tubantum, een groot Twents dialectwoordenboek. Het zou er niet meer van komen.

Op zondag 2 augustus 1953 maakte hij een ritje met de motor. Bij een onbewaakte overweg in de buurt van Soest zag hij, wachtende voor een trein, een tweede trein uit tegenovergestelde richting niet naderen. Zijn zoontje, dat achterop zat, overleefde de botsing, maar aan het leven van de 45-jarige Bezoen was een einde gekomen. Meertens sprak naderhand over de ‘unvollendete Symphonie’ van Bezoen. Het overlijden van Herman Bezoen kwam juist op het moment dat hij zou gaan beginnen met het realiseren van plannen en publicaties.

Auteur: Tonny Peters
Geboren:   19-04-1908 Enschede
Overleden:   02-08-1953 Soest
Vader:   Jan Bezoen (1878-1970), hotelier
Moeder:   Aleida Arink (1879-1943)
Echtgeno(o)t(e):   Hendrikje Gombert
Publicaties:   Klank- en vormleer van het dialect der gemeente Enschede. Leiden : Brill, 1938. X, 86 p. Taal en volk van Twente. Assen : Van Gorcum, 1948. 230 p. En artikelen in taalkundige en volkskundige tijdschriften. Over Herman Bezoen: Herman Lambertus Bezoen/ door J.B. Drewes In: Driemaandelijkse Bladen, 1953, p. 105-117 In memoriam Dr. Herman Lambertus Bezoen/ door J. Naarding In : Driemaandelijkse Bladen, 1953, p. 97-99 Dr. Herman Lambertus Bezoen/ door P.J. Meertens In: Taal en Tongval, 1953, no. 2/3, p. 49-54. Bevat ook bibliografie Terugdenkend aan Herman Bezoen/ door K. Heeroma In: Driemaandelijkse Bladen, 1968, p. 120-128
Laatst bijgewerkt op:   27-02-2014