Prinses Armgard zur Lippe-Biesterfeld – von Cramm (1883-1971)


Armgard Kunigunde Alharda Agnes Oda von Cramm werd op 18 december 1883 geboren als vierde dochter van Aschwin Freiherr von Sierstorpff-Cramm (1846-1909) en Hedwig Freiiin von Sierstorpff (1848-1900) in een evangelisch-luthers en adellijk gezin. De naam Sierstorpff was verbonden aan een groot landgoed waarin o.a. de badplaats Bad Driburg lag. Vader Aschwin heette oorspronkelijk alleen ‘von Cramm’, maar omdat er geen mannelijke erfgenamen meer waren in de familie van zijn vrouw, mocht hij de titel l Freiherr von Sierstorpff voeren. De titel ging daarna over op zijn oudste schoonzoon; de drie jongste dochters kregen alleen de naam ‘von Cramm’. De vier dochters kregen een adellijke opvoeding. Het huwelijk van de ouders van Armgard was niet goed te noemen. Moeder Hedwig was zeer gefortuneerd maar vader Aschwin was een bon vivant en hield zich vooral bezig met de ruitersport. Dochter Armgard (en haar latere echtgenoot Prinz Bernhard zur Lippe) heeft die passie voor paarden van hem geërfd. Hij had een eigen landgoed Woynowo in Oost-Brandenburg (nu Polen), dat na zijn dood in 1909 naar Armgard ging, die sinds de dood van haar moeder in 1900 bij oudste zuster inwoonde.

Op 21-jarige leeftijd trad ze op 28 oktober 1905 in het huwelijk met graaf Bodo von Oeynhausen, officieer bij de huzaren. Kort hierna kreeg zij tbc en moest zij kuren in Davos. Het huwelijk bleef kinderloos. Eigenlijk had ze willen trouwen met haar bewonderaar Graf und Edler Herr Bernhard zur Lippe-Biesterfeld (na 1904 Prinz Bernhard zur Lippe), maar ze was niet ‘ebenbürtig’ (van gelijke geboorte). Dit was in het vooroorlogse adellijke Duitsland een onoverkomelijk bezwaar en trouwen was vrijwel onmogelijk. Tijdens het huwelijk pakten Armgard en Prinz Bernhard (Berni), ook officier bij de huzaren, hun verhouding weer op. Dit mondde uit in een echtscheiding op 14 november 1908, al werd er gesproken van ‘ongeschikte geestesgesteldheid’ van Von Oeynhausen.

Na de scheiding besloten Armgard en Prinz Bernhard om op 4 maart 1909 te trouwen, maar de broer van Bernhard, Prinz Leopold zur Lippe-Biesterfeld (van 1904 tot 1916 regent van Lippe-Detmold), gaf alleen toestemming voor een ‘morganatisch’ huwelijk. Dat betekende dat de bruid en uit het huwelijk geboren kinderen afstand deden van alle rechten, titels en erfenissen. Vlak voor het huwelijk verleende Leopold echter de titel ‘Gräfin von Biesterfeld’ aan zijn aanstaande schoonzuster Armgard, zodat eventuele kinderen toch een titel zouden krijgen. Het echtpaar ging wonen op het geërfde landgoed Woynowo, dat inmiddels was omgedoopt tot Reckenwalde, en hield zich bezig met ruitersport, paardenfokkerij en beheer van het landgoed. Er werden twee zoons geboren, Bernhard (1911-2004) ook wel Bernilo genoemd, en Aschwin (1914-1988), die de titel Graf von Biesterveld kregen. Na de dood van een oom in 1916 werd regent Leopold alsnog vorst van Lippe -Detmold en schonk hij zijn schoonzuster Armgard de speciaal gecreëerde titel Prinzessin zur Lippe-Biesterfeld; de zoons werden Prinz zur Lippe-Biesterfeld.

Na de eerste wereldoorlog veranderde er veel in Duitsland. Het keizerschap werd afgeschaft . De sociale structuren veranderden en een adellijke titel betekende vrijwel niets meer. Het vorstendom Lippe-Detmold werd een zelfstandige vrijstaat. Tijdens de Weimar Republiek (1919-1933) bloeide vooral in Berlijn het culturele leven, waar o.a. de jonge prins Bernhard in zijn schooljaren van profiteerde. In 1922 bezocht een gevluchte Russische officier ‘kolonel’ Alexis Pantchoulidzew Reckenwalde op zoek naar werk. Hij was in 1917 met zijn vrouw via Finland en Denemarken naar Berlijn gekomen en zijn echtgenote was doorgereisd naar Parijs. Hij werd betrokken bij de paardenfokkerij en kreeg na 1929 ook het administratieve beheer van het landgoed. (Hij bleef stateloos tot 1949). Hoewel er niet veel inkomsten waren, gingen de zoons toch naar internaten zoals gebruikelijk was bij adellijke families. Bernhard ging o.a. naar kostschool in Berlijn en Lausanne en studeerde daarna rechten in München en Berlijn. Aschwin ging naar dezelfde school in Berlijn. De familie reisde graag; in 1929 bezocht prinses Armgard voor de eerste keer Nederland en ging naar een bevriende Duitse familie in Heemstede (waar zoon Bernhard later ook veel kwam). Prinses Armgard correspondeerde ook met de Duitse ex-keizer Wilhelm II die sinds 1919 in Doorn woonde.

In 1933 kwamen de nazi’s kwamen aan de macht en begon de economie van Duitsland op te leven. In 1934 overleed vader Bernhard tijdens een reis vanwege hun 25-jarig huwelijk in München. De zoons erfden een geldsom. Het grootste deel van de landerijen bleek in 1931 reeds verkocht en er waren nauwelijks inkomsten; het werd daarom nog niet verdeeld tussen prinses Armgard en haar zoons. Prinses Armgard besloot voorlopig met hulp van Pantchoulidzew het landgoed te exploiteren ook vanwege haar paardenfokkerij.

Zoon Bernhard, die eigenlijk diplomaat had willen worden of vliegenier, studeerde vanwege de slechte financiële omstandigheden af en koos voor het bedrijfsleven. Hij werd volontair bij in Parijs bij IG Farben. Via via werd er in februari 1936 een ontmoeting geregeld met Juliana, prinses der Nederlanden. Dit werd een succes en er volgde een verloving, die in Nederland met veel enthousiasme werd ontvangen. Uiteraard bracht het verloofde paar een bezoek aan Reckenwalde waarbij prinses Armgard een standaard met de Nederlandse driekleur hees. Na protest van een SS-er uit het naburige dorp werd alsnog de Duitse vlag (met hakenkruis) kort gehesen. Prins Bernhard en prinses Juliana trouwden in januari 1937 en prins Bernhard werd tot Nederlander genaturaliseerd.

Zoon Aschwin werd soldaat in de Wehrmacht tot 1940; daarna ging hij kunstgeschiedenis studeren in Berlijn en werkte hij in een museum. In 1945 vertrok hij naar de Verenigde Staten, waar hij ook in een museum een baan kreeg. Hij trouwde in 1951; het huwelijk bleef kinderloos. Prins Bernhard was bijzonder op zijn moeder gesteld en besloot samen met zijn (schatrijke) vrouw het landgoed in de oorspronkelijke vorm te herstellen. Het landhuis kreeg – eindelijk – elektriciteit en centrale verwarming. In 1938 werd ook een groot deel van de landerijen teruggekocht. Het merendeel werd betaald vanaf een Duitse bankrekening waarop de vaderlijke erfenis was gestort en een groot bedrag vanuit Nederland. Deze bankrekening was direct na het huwelijk van prins Bernhard geblokkeerd en in Nederland kon hij dus geen geld opnemen. Omdat prinses Armgard zij niet zelf eigenaresse was van de grond en het geërfde landgoed nog niet was verdeeld, kreeg zij hierdoor later juridische problemen.

Tijdens de oorlogsjaren had prinses Armgard weinig contact met haar zoon prins Bernhard, al kon hij wel met haar corresponderen via kennissen en langs diplomatieke weg voedselpakketten sturen. Als moeder van de ‘ buitenlandse’ prins-gemaal Bernhard verkeerde ze in een maatschappelijk isolement en had ze ook wel problemen met de Gestapo in het naburige dorp. De paardenfokkerij stopte al in het begin van de oorlog en alle paarden werden verkocht. In 1942 zette prinses Armgard haar landgoed te koop hoewel het bos dus officieel niet in haar bezit was, maar alleen de Duitse minister van propaganda Goebbels deed een (te laag) bod. Haar gezondheid bleef slecht en begin 1944 kreeg ze opnieuw tbc. In dit jaar werd huisgenoot Pantchoulidzew verplicht om als conducteur bij de spoorwegen te werken.

Het landgoed werd in september 1944 geconfisqueerd door de SS als paardenlazaret en er bleven slechts twee kamers over voor prinses Armgard. Ze besloot daarop per trein te vertrekken naar haar familie in Driburg. In twee wagons - waarschijnlijk geregel door Pantchoulidzew – gingen veel meubels, schilderijen en andere goederen mee. In het familieslot kreeg ze onderdak bij een neef. In januari 1945 vertrok de Duitse SS uit Reckenwalde en een maand later arriveerden de Russische legers. Veel Duitsers gingen toen op de vlucht. Voor hen zette prinses Armgard in Driburg een hulporganisatie op. Ook Pantchoulidzew – indertijd gevlucht voor het communisme - vertrok vlak voor de bevrijding van de Russen naar Driburg evenals zoon Aschwin uit Berlijn.

Op 22 april 1945 was er na vijf jaar een weerzien met zoon Bernhard. Hij regelde o.a. dat zijn moeder bewaking kreeg van Amerikaanse militairen en kon verhuizen naar Haus Wittgenstein bij Bonn. Hij wist ook te regelen dat Pantchoulidzew werk kreeg als journalist. Het liefst had prins Bernhard zijn moeder al snel onderdak in Nederland willen bieden, maar dat lukte niet meteen. Ze was immers Duits onderdaan en dus ‘vijandelijk’. Broer Aschwin had een huis in Den Haag willen kopen om daar samen met zijn moeder te gaan wonen, maar er kwam geen toestemming van de Nederlandse autoriteiten. Prinses Armgard bleef daarom voorlopig in Duitsland al bleken zij en Aschwin in 1947 ‘niet langer vijandelijke onderdanen te zijn in den zin van het Besluit Vijandelijk Vermogen’ volgens een rapport van de Nederlandse regering.

In 1951 was er sprake van een aankoop van een huis in Hilversum, maar dat stuitte op tegenstand van prinses Wilhelmina zoals blijkt int twee brieven aan prinses Armgard, want Hilversum was te dicht bij Soestdijk waar het gezin van Juliana en Bernhard woonde. In een van de brieven adviseerde prinses Wilhelmina bovendien aan prinses Armgard om zich als Duitse terughoudend op te stellen. In 1952 besloot prins Bernhard om een huis voor zijn moeder te kopen in Diepenheim, dit werd kasteel Warmelo. De verhuizing was op 17 april 1952. Huisgenoot Pantchoulidzew, die alle administratieve zaken en de verhuizing regelde, ging mee. De relatie tussen hem en prinses Armgard leek niet meer dan vriendschappelijk. Zij hebben bijvoorbeeld elkaar nooit getutoyeerd en bleven het Duitse afstandelijke ‘Sie’ gebruiken.

Prinses Armgard, van huis uit evangelisch-luthers, besloot zich in augustus 1951 te bekeren tot de rooms-katholieke godsdienst (in Keulen in de privékapel van aartsbisschop kardinaal Frings). Overigens ging prinses Armgard niet officieel in Nederland wonen; zij hield haar adres in Duitsland aan waarschijnlijk vanwege haar pensioen als weduwe van een Duits officier. Ook ontving zij diverse Duitse uitkeringen als vluchtelinge en als slachtoffer van oorlogsgeweld. Warmelo werd ook het tweede thuis in Nederland van prins Bernhard; zijn vier dochters kwamen er graag (zij noemen het wel het ‘Warme Loo’ in tegenstelling tot het ‘Koude Loo’ in Apeldoorn van de andere grootmoeder). De kleindochters spraken Engels met hun grootmoeder, geen Duits, zoals prinses Wilhelmina al in haar brief suggereerde. Prinses Armgard sprak alleen Duits met de uit Duitsland meegekomen personeelsleden. Ook op Warmelo kwamen weer paarden: de manege en aankoop werden voor een groot deel gefinancierd door prins Bernhard evenals de aanleg van het park rondom het kasteeltje. Met die tuin won prinses Armgard overigens nog een prijs in 1963. De kolonel beheerde de stallen en kwam na zijn Nederlandse naturalisatie in 1949 enkele jaren daarna uit voor Nederland bij een concours hippique in Genève.

Prinses Armgard stierf op 87-jarige leeftijd op 27 april 1971 aan longkanker. Omdat zij in 1951 was overgegaan naar het katholicisme werd de uitvaartplechtigheid gehouden in de katholieke parochiekerk H.H. Petrus en Paulus in Goor. Haar biechtvader B. Bot Sj. leidde de dienst. Zij werd begraven in Detmold (Duitsland).

Volgens twee journalisten die een biografie schreven over prins Bernhard (Wim Klinkenberg in 1979 en Philip Dröge in 2002) zou Armgard niet onwelwillend hebben gestaan tegenover de NSDAP. Deze suggestie wordt in 2004 echter ontzenuwd door de jurist E.J.H. Schrage. Hij kan noch in haar archief noch in dat van Duitse instellingen enig bewijs vinden. Volgens tijdgenoten was prinses Armgard een sterke persoonlijkheid en zij handelde vaak in strijd met maatschappelijke gewoonten van haar tijd (zoals haar huwelijk en paardenfokkerij). Zij was bekend als kettingrookster . Merkwaardig is dat zij het huwelijk van prinses Margriet met de niet-adellijke mr. Pieter van Vollenhoven niet wilde bijwonen, omdat Van Vollenhoven haar deed herinneren aan een agressieve Duitse officier uit WO2. Later bij de doop van kleinzonen was van afstand geen sprake meer.

Auteur: drs. Lamberthe de Jong
Geboren:   18-12-1883 Driburg (Dld)
Overleden:   27-04-1971 Diepenheim
Vader:   Aschwin Freiherr von Sierstorpff-Cramm (1846-1909)
Moeder:   Hedwig Freiiin von Sierstorpff (1848-1900)
Echtgeno(o)t(e):   Bodo von Oeynhausen (1846-1909)
Tweede echtgeno(o)t(e):   Bernhard K.W.F.G.H.E. zur Lippe (1872-1934)
Publicaties:   E.J.H. Schrage, Zur Lippe Biesterfeld. Prinses Armgard, prins Bernhard en hun houding tegenover nazi-Duitsland. Amsterdam 2004. Annejet van der Zijl, Bernhard. Een verborgen geschiedenis. Amsterdam 2010 Zie ook diverse biografieën over prins Bernhard (en anderen). Sommige zijn bijna hagiografisch zoals die van Alden Hatch (1962) en J. Waterink(1951), andere boeken zijn neutraler zoals van J. G. Kikkert (1991), F.J. Lammers (1986) en Cees Fasseur (2009) of juist erg kritisch zoals de biografieën van Wim Klinkenberg (1979/1986), Philip Dröge(2002).
Laatst bijgewerkt op:   26-03-2014