M.J. van Sambeek (1884-1956)


Martinus Jacobus van Sambeek werd op 15 februari 1881 te Uden (N.B.) geboren. Hoe hij tot de natuurstudie kwam, vertelt hij zelf als volgt (dagboek, 1911): ‘Ik ben natuurvriend. Dat ben ik niet geworden op de kweekschool, waar men mij de natuur leerde uit akelig droge boeken. Wèl is mijn natuurgevoel daar beginnen te ontwaken op de wandelingen als ik, voorzover dat ging, alleen kwam aanlopen achter de troep. Maar toen ik thuis en vrij was, ben ik het veld ingegaan en ... heb Gezelle leren kennen. En toen is in mij gegroeid, het heerlijke natuurgevoel, dat mij de schoonste uren van mijn leven heeft gebracht en dat spontaan tot uiting is gekomen in ons mooie tijdschrift De Levende Natuur’. Dit eerste artikel van zijn hand, ‘De Lente komt’, dat we vinden in het april-nummer van 1909, p. 224-228, tekent Van Sambeek ten voeten uit als de gevoelige mens, die openstaat voor het schone op ieder gebied. Aan het slot van dit artikel zegt hij dan ook: ‘Natuur en kunst behoren samen genoten te worden’. Genoten heeft hij in dat mooie Brabantse land rond Uden, dat tevens zijn eerste standplaats was als onderwijzer.

Als trouw lezer van De Levende Natuur en de bekende Heimans en Thijsse boekjes, was zijn belangstelling veelzijdig. Wie zijn aantekenboeken leest, waarin hij zijn talrijke excursies beschreef, geniet mee van zijn interessante ontmoetingen met de flora en fauna van die streek, komt diep onder de indruk van zijn veelzijdige kennis en betreurt het, dat dit alles niet gepubliceerd is in één of ander tijdschrift, waar vakmensen ervan hadden kunnen profiteren. Maar ook dit was geheel in de lijn van Van Sambeek. Zijn bescheidenheid hield hem hiervan terug, maar wel zocht hij altijd contakt met deskundigen als hij iets bijzonders ontdekte.

Op 26 juni 1910 werd op initiatief van Van Sambeek en P. Joh. Janssen te Neerloon de afdeling ‘Oost-Noord-Braband’ der Ned. Natuurhistorische Vereniging opgericht, die weldra een grote activiteit ontplooide. Tal van geslaagde excursies en lezingen o.a. van Dr. W. G. N. van der Sleen en Jan den Doop hielden de belangstelling gaande. In 1911 oppert Van Sambeek reeds het plan om te komen tot een afdelingscollectie, maar de financiële consekwenties blijken te bezwaarlijk. In 1912 maakte hij de ‘Terschellingweek’ mee van de Natuurhistorische Vereniging, die hij de mooiste excursie noemde, die hij van zijn leven had gemaakt. Hier maakte hij persoonlijk kennis met Prof. van Baren, Dr Mac Gillavry, Thijsse, Dr Heinsius en Hoogenraad, al diegenen dus die hij had leren kennen en waarderen door de Levende Natuur.

Op 1 januari 1917 wordt Van Sambeek benoemd als onderwijzer in Enschede. Reeds op 14 januari gaat hij zijn vriend Bernink in Denekarnp opzoeken. Zijn waardering voor Bernink en diens museum was heel groot. 'Zijn daad', schrijft hij, 'werkte bevruchtend op de idee der volksmusea voor stad en land, musea bevattelijk voor de gewone man. Twente en Nederland, zij zullen Bernink dankbaar zijn’. Door Bernink's artikelen in De Levende Natuur en zijn mooie ‘Ons DinkeIland’, was Twente voor Van Sambeek al geen vaag begrip meer, bovendien vond hij in Enschede een aantal natuurliefhebbers als Ir J. D. Ruys, Dr H.W. de Boer en de schilders B. H. Bolink en G. van Haeften, zodat het niet te verwonderen is, dat reeds in 1918 een plaatselijke afdeling (Enschede-Lonneker) van de Ned. Natuurhistorische Vereniging werd opgericht. In september 1919 hield deze afdeling een tentoonstelling, die ruim 800 bezoekers trok.

In maart 1920 zette Van Sarnbeek in een drietal artikelen zijn ‘Plannen op Natuurgebied’ uiteen en hierin kwam de wens naar voren een plaatselijk museum te stichten dat allereerst een hulpmiddel voor de scholen kon zijn, doch daarnaast tevens een centrum voor liefhebberij en wetenschap. Spoedig hierna besloot de afdeling hiertoe daadwerkelijk over te gaan en dank zij subsidies van de gemeenten Enschede en Lonneker van resp. f 1000,- en f 600,- kon op 23 oktober 1921 een ‘museum’ worden geopend in de oude apothekerswerkplaats van Harenberg aan de Langestraat nr 34. Naast de oorspronkelijke verzameling van Van Sambeek zelf, waren hier een schelpencollectie, wat opgezette vogels en zoogdieren en het eerste begin van een geologische verzameling ondergebracht. Bovendien werd veel met levend materiaal gewerkt.

De verzamelingen groeiden gestaag en werden aanrnerkelijk uitgebreid toen de belangstelling nog eens extra was gestimuleerd door de ‘Indische week’, een tentoonstelling in de Grote Societeit in april 1922, die als illustratie diende van de Indische cursus, die door de V.U. werd gegeven. De situatie waarbij de financiën van het museum gekoppeld waren aan die van de vereniging bleek echter op de duur onbevredigend en daarom werd besloten een aparte museumvereniging op te richten, zonder natuurlijk de vriendschapsbanden te verbreken. Vanaf 11 Juni 1923 begon het museum een zelfstandig bestaan onder bestuur van Dr H. W. de Boer, M. J. van Sambeek, Frits Menko, mej. J. G. Blijdenstein, H. J. Hogeslag en Dr J. Th. Hart de Ruyter.

Daar in verband met de stadhuisplannen het gebouwtje aan de Langestraat moest verdwijnen, verhuisde in januari 1925 het hele museum naar de zolder van de Zeggeltschool, waar op 18 april 1925 de eerste tentoonstelling werd gehouden. Vijf jaar lang werd hier iedere zondag geëxposeerd. Iedere vrijdag trok Van Sambeek erop uit om materiaal te verzamelen, dat 's zaterdags opgesteld werd en 's zondags door hem persoonlijk werd toegelicht.

Na 1930 was dit niet langer mogelijk. De lokalen waren zo vol, dat er geen ruimte voor expositie overbleef en vanaf die tijd legde Van Sambeek zich dan ook uitsluitend toe op het eigenlijke museumwerk, waar hij zich na zijn eervol ontslag bij het onderwijs in 1932 volkomen aan wijdde. Wèl richtte hij nog in het Rijksmuseum Twente een geologische afdeling in, maar niemand besefte beter dan hij, hoe onvolkomen dit overzicht van de bodemgeschiedenis van Twente nog was, vooral toen hij in die jaren in Brussel zag, hoe het zou kunnen. Na 1930 houdt hij ook op met zijn artikelenreeksen in de plaatselijke pers, àl zijn krachten concentreert hij nu op het museum en slechts een enkele maal ontmoeten wij zijn naam in ‘Reizen en trekken’. Maar op die onverwarmde, donkere en stoffige zolders wordt iets groots verricht.Met eindeloos geduld wordt hier gedetermineerd, vergeleken, gerangschikt en etiket na etiket geschreven. Geregeld trekt hij er op uit om met een loodzware rugzak en volgepakte flets terug te keren. Het doel komt steeds nader: er wordt hier een streekcollectie bijeengebracht, die zijn gelijke niet heeft, en waarvan gedeelten reeds uitvoerig zijn beschreven in enkele proefschriften en diverse publikaties.

Men mene niet, dat Van Sambeek buiten het eigenlijke leven stond. Integendeel! Toen een kanaliseringsplan In 1935/36 de Buurserbeek bedreigde stond hij vooraan en was hij de bezielende kracht in de strijd om het behoud van dit fraaie gebied. Nooit deed men tevergeefs een beroep op hem als het erom ging anderen nader te brengen tot de natuur en menige Twentenaar, die nu een academische graad heeft, zal zijn voorlichting en steun dankbaar gedenken.

In 1938 kwam de verlossende daad: enige aanzienlijke burgers van Enschede zetten zich achter de museumplannen en op 29 november 1939 werd het museum in het huidige gebouw aan de Tromplaan geopend. Een definitieve oplossing was dit echter nog niet, want de eigenlijke studiecollecties bleven op de zolders achter. Het wereldgebeuren maakte echter iedere gedachte aan een mogelijke oplossing door uitbreiding van dit museum voorlopig onmogelijk. Gelukkig bleef het museum gespaard, hoewel een deel der collecties na de bevrijding door roofzuchtige elementen werd vernield.

Tot januari 1949 bleef Van Sambeek directeur, toen kwam zijn welverdiende rust, waarin hij zich geheel aan zijn eerste liefde, de studie der planten, wilde gaan wijden. Helaas heeft dit niet zo mogen zijn. Een gedeeltelijk verloren gaan van zijn gezichtsvermogen belette hem dit. Doch hij droeg dit dapper en wie hem in de laatste jaren ontmoette merkte nauwelijks iets van zijn gebrek. Met grote belangstelling bleef hij alles op natuurhistorisch gebied en in het bijzonder in en om zijn museum volgen en vooral de uitbreidingsplannen, die wij met hem uitvoerig bespraken, hadden zijn volle belangstelling. Het spreekt dan ook welhaast vanzelf, dat deze nieuwe stichting, waarvan hij de voltooiing helaas niet meer heeft mogen zien, zijn naam zal dragen. Van Sambeek was erelid van de Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging en ter gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag werd hem in 1954 de Museumpenning in zilver uitgereikt.

Auteur: G.M. Roding

Gepubliceerd in: De Levende Natuur, jrg. 59 (1956)
Geboren:   15-02-1884 Uden
Overleden:   28-02-1956 Enschede
Publicaties:   75 jaar Enschedese Natuurhistorische Museum Vereniging, 1923-1998/ [red.: H. Zorn, G. Bekkering, P. Engbers]. Enschede, 1998. 143 p.
Laatst bijgewerkt op:   16-04-2014