Johannes Busch (1424-1479)
Johannes Busch werd in de tweede helft van 1399 te Zwolle geboren en is op tachtigjarige leeftijd in 1479 of 1480 overleden te Sulta. Hij wordt gezien als een van de belangrijkste kloosterstichters, kloosterhervormers en kloostergeschiedschrijvers in zijn tijd. Over zijn familie is weinig bekend. Grootvader van moeders zijde was Alfred Gruter, burgemeester in Zwolle en vriend van Geert Grote. Vader en moeder (Margareta Gruter) gaven hem een godsdienstige opvoeding en lieten hem de bloeiende, onder leiding van rector Johannes Cele staande stadsparochieschool bezoeken. Hij maakte er zulke vorderingen dat men besloot een deel van het onderwijs aan hem toe te vertrouwen: op zijn achttiende jaar gaf hij de leerlingen van de vijfde klas les in grammatica en logica. Tegen de zin van zijn ouders, die wensten, dat hij daarna aan de hogeschool te Erfurt in de rechten zou gaan studeren om er de doctorstitel te verwerven, begaf hij zich naar het klooster te Windesheim, waar hij na anderhalf jaar proeftijd in 1419 door prior Johannes Vos gewijd werd als kloosterling.
In 1424 begon het omvangrijke, vaak met veel moeilijkheden gepaard gaande werk, waaraan Busch vijfenvijftig jaar lang zijn beste krachten gegeven heeft: het inrichten en hervormen van kloosters. Eerst was hij werkzaam in Mariënberg te Bodingen (bisdom Keulen) en ontving er tijdens zijn vierjarig verblijf in de dom van Keulen de priesterwijding. Einde 1428 werd hij naar Windesheim teruggeroepen en in 1429 samen met zijn medebroeder Godfried van Tyela tweemaal uitgezonden: op 25 januari naar de abdij Ludingakerke (tegenwoordig Achlum) nabij Harlingen, ‘welke op de schromelijkste wijze van de kloostertucht was vervallen’ en op 10 augustus naar Sion te Beverwijk, waar een mannen- en een vrouwenklooster gesticht werd.
Vanaf 1431 was hij gedurende drie jaren rector van het vrouwenconvent Sint-Johannes Baptista te Brunnepe bij Kampen. In 1434 is hij weer in Windesheim, waar hij toen de betrekking van sacristein of koster heeft vervuld. In 1436 of 1437 werd hij subprior te Wittenburg (bisdom Hildesheim), van waar hij in 1439 vertrok naar het in hetzelfde bisdom gelegen Sint-Bartholomaeusklooster te Sulta. Hij vond daar een ongeordende toestand, maar herstelde van lieverlede de orde; hij werd er eerst tot prior, vervolgens (2 februari 1440) tot proost gekozen en bekleedde dit laatste ambt ongeveer zeven jaar.
In 1447 aanvaardde hij de proostdij in Neuwerk (Latijn: ‘Novum opus’) bij Halle. Onenigheid echter met de aartsbisschop van Maagdenburg, Frederik van Bichelinge, bij wie hij jaren achtereen in hoog aanzien had gestaan, was de reden dat hij zich genoodzaakt zag in 1454 ontslag te nemen als proost van het convent en als hoofd van het daartoe behorend archidiaconaat. Van 1455 tot 1459 vinden wij hem nu eens te Windesheim bezig met geschiedschrijving, dan weer - in 1456 - als biechtvader van de zusters te Diepenveen.
In 1459 werd hij opnieuw proost te Sulta en vervulde deze functie tot 1479, toen hij wegens ouderdom zijn taken moest neerleggen. Kort daarop stierf hij. Busch is iemand geweest van buitengewone werkkracht; ‘meer een verstands dan een gemoedsmensch, volstrekt niet vrij van de algemeene dwalingen zijner eeuw, maar in menig opzicht een man met opgeklaarde denkbeelden’ (zie: Acquoy). Bij zijn veelvuldige reformatorische bemoeiingen stuitte hij telkens op heftige tegenstand; vooral in de vrouwenkloosters, waar de nonnen dikwijls alles deden om de hervorming onmogelijk te maken, en waar soms ook zijn leven gevaar liep. Heinde en ver moest hij reizen en trekken: deels om augustijner conventen overeenkomstig Windesheimse ritus in te richten, deels om geestelijke huizen, zowel van mannen als van vrouwen, tot de Praemonstratenser-, de Benedictijner-, de Cisterciënserorde behorende, in betere staat te brengen. Hij heeft berekend in 1474 bijna honderdtwintig steden behalve omliggende dorpen en meer dan dertig kastelen te hebben bezocht, op 8 augustus 1475 zesduizend achthonderd mijl te voet, te paard, of per kar afgelegd te hebben.
Johannes Busch was behalve de hervormer van veel conventen ook hun geschiedschrijver. Hij heeft twee belangrijke standaardwerken geschreven over het klooster te Windesheim en over de Congregatie (kloostervereniging) van Windesheim: Chronicon Windeshemense en Liber de reformatione monasteriorum. Het eerste werk bestaat uit: Liber de viris illustribus de Windesem (vervaardigd tussen 1455 en 1459) en Liber de origine devotionis modernae (voltooid in 1464). Het tweede is geschreven in 1470-75, en handelt hoofdzakelijk over Duitse kloosters.
Auteur(s): Redactie van deze website
Zie ook Biografisch Portaal
Geboren: | 01-07-1399 Zwolle | |
Overleden: | 01-12-1479 Sulta | |
Publicaties: | Werken Johannes Busch: Chronicon Windeshemense und Liber de reformatione monasteriorum/ Joh. Busch; bearb. von Karl Grube. Halle : Hendel, 1886. 824 p. | |
Laatst bijgewerkt op: | 27-02-2014 |