Cornelis Berghuijs (1762-1816)


In de tweede helft van de achttiende eeuw werd het muziekleven in Overijssel evenals dat in de andere provincies grotendeels beheerst door toonkunstenaars van Duitse komaf. Eén van de weinige lokale talenten was de Kamper luitenantszoon Cornelis Berghuijs.
Over zijn jeugd en opleiding is niets bekend. Hij zal het vak in de praktijk hebben geleerd, mogelijk bij de toenmalige hoofdorganist van zijn geboortestad, zijn naamgenoot Caspar Berghuijs. Een directe familierelatie kon niet worden aangetoond. Cornelis moet in ieder geval een meer dan gemiddelde begaafdheid voor de muziek hebben getoond.

Zijn eerste aanstelling kreeg hij reeds op 17-jarige leeftijd: organist van de Oude- of Mariakerk te Apeldoorn. Het orgel van deze kerk was in dejaren 1779-1780 nieuw gebouwd door Johann Gustav Schilling uit Deventer in opdracht van prins Willem V en Wilhelmina van Pruisen. Zij benoemden en betaalden ook de organist. Deze was verplicht mede 'op het Loo ... bij concerten te adsisteren ... met agterlatinge van alle andere zaken ... '.
Voor een beginnend musicus was dit natuurlijk een buitengewoon gunstige bepaling; op het vorstelijk buitenverblijf traden zangers en instrumentalisten van werkelijk niveau voor het voetlicht. De inwijdingsdienst van het nieuwe orgel op 13 augustus 1780, die werd opgeluisterd door het hofkoor en een keur van muzikanten, vormde daarvan een voorproefje.

Naast zijn jaarsalaris van 260 gulden kon Berghuijs bijverdienen met lesgeven: het tarief was 4 stuivers per uur. In het voorjaar van 1790 vertrok hij vrij plotseling naar IJsselstein. Financieel gezien was dat beslist geen promotie: zijn traktement bedroeg in de Utrechtse stad slechts 68 gulden, ongeveer evenveel als de verdiensten van een watermolenaar.
Vermoedelijk had zijn overstap een persoonlijke achtergrond. De jaren van zijn Apeldoorns dienstverband waren tevens die van de patriottische woelingen en de orangistische contrarevolutie. Zijn sympathie lag zeker niet bij de orangisten.
Bij de omwenteling van 1795 speelde hij met groot genoegen 'de Marseillaansche marsch' op het Kamper carillon, en evenals zijn broers Jacob en Geurt Jans werd hij op de golven van de democratisering tot verschillende bestuursfuncties geroepen.

Zijn terugkeer naar zijn geboortestad - waarschijnlijk op verzoek - vond plaats in 1791. De fungerend organist en klokkenist Cornelis Buijs - de stamvader van de muzikantendynastie Brandts Buijs - was naar Zaltbommel vertrokken. Berghuijs nam diens taken over: begeleiding van de eredienst, een wekelijks wandelconcert op het Hinszorgel, een maandagochtendconcert op het carillon, de verplichting tot lesgeven aan al wie dat begeerde, alsmede het leiden van het stadsorkest.
Dit orkest was voortgekomen uit het al omstreeks 1690 opgericht muziekcollege, een amateurensemble dat met steun van de stadsmusici openbare concerten gaf. Het gemengd particulier en stedelijk karakter zorgde wel eens voor problemen.
Zo ontstond in 1796 grote ruzie over de eigendom van instrumenten, bladmuziek en overige inventaris van 'het concert'. Een jaar later werd getracht muziekdirecteur Berghuijs zelf in het gareel te krijgen, omdat hij zijn instructie te vrij zou uitleggen. Formeel had hij het gelijk volkomen aan zijn kant; hij was niet, zoals het stadsbestuur beweerde, verplicht om eindeloos als solist op te treden. Politieke kinnesinne - Berghuijs werd in die tijd tot tweemaal toe in de municipaliteit gekozen - zal aan deze actie niet geheel vreemd zijn geweest.

Drie jaar later werd de gegeven berisping officieel ingetrokken, waarbij nadrukkelijk werd gestipuleerd dat 'in de uitoefening van de vreije kunsten, en voornaamlijk in de Toonkunst' dwang uit den boze is. Muzikaal gesproken waren de Kamper jaren voor Cornelis Berghuijs het vruchtbaarst. Zijn pedagogisch talent maakte hem tot een goed leermeester; hij gaf onderricht in orgel, klokken, klavier (= clavecimbel), viool, fluit en muziektheorie.
Zelf had hij een goede zangstem; samen met zijn vrouw gaf hij liedrecitals. Als orgelkenner inspecteerde hij gerestaureerde of nieuw gebouwde instrumenten, zoals dat van Zwartsluis in 1796 en dat van Hasselt in 1806.
Wat repertoire betreft had hij een grote voorliefde voor Haydn, 'de grootste der toonkunstenaren'. In 1801 woonde hij in Amsterdam de première bij van Die Schöpfung in de Nederlandse vertaling van J. Kinker. Tweejaar later, op 2 december 1803, leidde hij zelf de Overijsselse première van dit werk in de Broerenkerk in Zwolle.

Er was de Kamper muziekliefhebbers veel aan gelegen - ook financieel- om Berghuijs voor hun stad te behouden. Men meende 'dat, indien het Muziekcollege (hem) eens ... kwaame te derven, de Toonkunst, waarin deze stad thans zo zeer boven haare zelfs grootere nabuuren uitmunt, zonder twijfel zeer aan het kwijnen zoude raaken ... '.
Toch wilde Berghuijs een aanbod uit zo'n naburige stad niet weigeren en vertrok hij in de nazomer van 1804 naar Deventer. Daar wachtten hem vergelijkbare taken: organist en klokkenist van de Lebuinuskerk, algemeen muziekdirecteur en docent, alsmede leider van het in 1793 opgerichte stadsorkest Unis par les sons de la musique.
Ook officiële plechtigheden in het Athenaeum moest hij muzikaal omlijsten. Nog geen drie jaar na zijn aanstelling in Deventer werd Berghuijs weggekocht door het stadsbestuur van Alkmaar. De commissie die erop uit was gestuurd om de beste organist voor de St. Laurenskerk te zoeken, beval hem unaniem aan en wist zelfs gedaan te krijgen dat het salaris bij de geboden kwaliteit zou worden aangepast: 950 in plaats van 703 gulden per jaar.

Zo vertrok Cornelis Berghuijs met zijn gezin in het voorjaar van 1807 naar Alkmaar. Merkwaardig genoeg worden we over zijn muzikale activiteiten in deze laatste standplaats tot zijn vroege dood op bijna 54-jarige leeftijd niet veel meer gewaar. Bij de volkstelling van 1807 blijkt hij op de Mient te wonen. Zijn huisgezin bestaat uit zijn echtgenote Caatje van Groningen, zijn schoonmoeder en zes kinderen.
Alle kinderen werden opgevoed in de doopsgezinde overtuiging van hun moeder. Drie van de dochters hebben zich later in Deventer laten dopen. Cornelis Berghuijs trad op 17 december 1793 te Kampen in het huwelijk met Caatje van Groningen. Uit dit huwelijk werden negen kinderen geboren.

Auteur: F.D. Zeiler
Uit: Overijsselse biografieën.
Geboren:   01-04-1762 Kampen
Overleden:   28-03-1816 Alkmaar
Vader:   Harmen Berghuijs
Moeder:   Jacobje Geurts
Echtgeno(o)t(e):   Caatje van Groningen
Publicaties:   B. Dubbe, 'Bijdrage tot de geschiedenis van het muziekleven te Deventer tot het eind van de 18de eeuw', in: Verslagen en mededeelingen van de Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis 76 (1961) 111-155 W.D. van der Kleij, W.H. Zwart, Kamper orgels, deel I, Kampen z.j. K. Schilder, Van raad tot municipaliteit, Kampen 1986 M. Seijbel, Orgels in Overijssel, z.pl., 1965 F. D. Zeiler, Door de klanken der muziek vereend. Muziekleven in Overijssel 1740-1810. Zwolle 1991
Laatst bijgewerkt op:   27-02-2014