Aebele Kluwer (1868-1933)


Æbele Kluwer groeide op tussen Tjeukemeer en Zuiderzee, als de op één na jongste in een gezin van negen kinderen. Zijn vader bekleedde onder meer de functie van rentmeester van jhr. Onno Reint van Andringa de Kempenaer, telg uit een geslacht van bestuurders en verveners, door wie in grote delen van zuidwest Friesland turf werd gewonnen. Toen vader Kluwer in juni 1873 overleed, kon Æbele, mede dank zij de financiële steun van De Kempenaer, de Franse school in Lemmer bezoeken en vervolgens, van 1876 tot 1880, aan de Rijksnormaalschool in Heerenveen een opleiding tot hulponderwijzer volgen.

Na een korte, weinig geslaagde carrière aan enkele scholen op het Friese platteland besloot Kluwer in 1882 boekhandelaar te worden. Als volontair deed hij ervaring op bij A.A. Land te Harlingen en bij H. Pyttersen Tz. In Sneek. In 1885 vertrok hij naar Veendam om daar samen met een compagnon, M.D. de Lange, een boekhandel te beginnen. Het bleef niet bij de verkoop van boeken en kantoorartikelen. In 1889 zette Kluwer de eerste voorzichtige schreden op het uitgeverspad met de publikatie van een schoolboek: De denker. Rekenboek voor normaallessen, kweekscholen, gymnasiën, instituten en hoogere burgerscholen , van de hand van de oud-hoofdonderwijzer Berend Veenstra. Enkele andere boeken zouden volgen. Het contact met Veenstra had echter een vervolg. Ook Berends zoon Nanne - een streek- en leeftijdgenoot van Kluwer en daarom waarschijnlijk voor hem geen onbekende - schreef namelijk boeken voor het onderwijs, en met deze laatste besloot Kluwer te gaan samenwerken.

Met ingang van 1 januari 1891 werd het compagnonschap met De Lange beëindigd. Kluwer verhuisde naar Deventer om daar een eigen uitgeverij te beginnen. Zijn huwelijk, twee en een half jaar eerder, met een zeer bemiddelde boerendochter uit het Noordhollandse Dirkshorn bood hem financiële zekerheid bij het begin van zijn onderneming. Naar men mag aannemen werd Kluwers keuze zich in Deventer te vestigen mede ingegeven door het feit dat Nanne Veenstra hier tot schoolhoofd was benoemd. De samenwerking tussen uitgever en bovenmeester verliep goed. Aanvankelijk richtten zij zich vooral op uitgaven in de sfeer van onderwijs en kinderboek. Het eerste grote project van Kluwer en Veenstra - de laatste in de rol van redacteur en pedagogisch adviseur - was Mijn Vertelselboek , een verhalenbundel voor school en huisgezin, die in 1892 verscheen. Kluwer had voor deze uitgave contact gezocht met schrijfsters als Louise Stratenus, Hélène Swarth, Catharina Alberdingk Thijm en Titia van der Tuuk. Hij deed zich daarbij kennen als een kritische uitgever, die niet schroomde zijn mening te geven en volhardend kon zijn waar hij dit nodig achtte.

Behalve boeken gaf Kluwer ook tijdschriften voor het onderwijs uit. De Sollicitant , een gratis advertentieblad voor onderwijzers, waarmee hij in 1892 begon, bleek een winstgevende uitgave. Talloze vakbladen voor het onderwijs zouden volgen. Bovendien begon hij met de 'Dertig en de Zestig Cents Bibliotheek', goedkope abonnementsuitgaven voor kinderen; de concurrentie bleek echter groot en het werd geen succes. Anders liep het bij de boeken met losse en uitklapbare kleurenplaten, waarvan Kluwer voorbeelden had gezien in Duitsland. Zijn enthousiasme werd meteen in daden omgezet. Hij bracht deze uitgaven vanaf 1895 in vertaling en met tekstaanvulling op de markt. Aanvankelijk waren het vooral onderwerpen op het gebied van de biologie: De koe , Het varken , Het paard , Het menschelijk lichaam , De vrouw . Later volgden boeken die pasten bij de nieuwe richting die Kluwer met zijn fonds zou inslaan.

Uitgeven was voor Kluwer niet alleen een zakelijke aangelegenheid. Het gaf hem tevens de mogelijkheid eigen liefhebberijen vorm te geven. Het tijdschrift De Nederlandsche Jager met het bijblad De Nederlandsche Hondensport was hiervan een duidelijk voorbeeld. Menige zondagochtend wijdde de uitgever sinds 1895 aan het eigenhandig redigeren van dit blad. Het tweedelig werk in vier talen met als Nederlandse titel Hondenrassen kan ook als een hobby van Kluwer worden beschouwd. Op dit terrein leek zijn commercieel gevoel het soms te verliezen van de bevlogenheid die zich - hoewel hij uiterlijk bedaard leek - van hem meester kon maken. Aanvankelijk moest Kluwer vele duizenden guldens op deze uitgave toeleggen, die hem echter wel grote bekendheid bezorgde onder jagers en kynologen.

In 1894 was Kluwer een compagnonschap aangegaan met Veenstra, die daartoe zijn baan als schoolhoofd had opgegeven. Vier jaar later kwam hieraan echter om onduidelijke redenen een abrupt einde. Kluwer betaalde contant ruim tien mille en moest bovendien enkele uitgaven afstaan. Het zou niet de laatste keer zijn dat hij teleurgesteld werd in de keuze van een zakelijke partner. Deze financiële aderlating belette hem evenwel niet vrijwel tegelijkertijd op een geheel nieuw terrein te beginnen. Met een wekelijkse oplage van tienduizend exemplaren ging Kluwer in mei 1898 van start met Vraag en Aanbod. Gratis Advertentieblad voor de Industrie in Nederland . Aanvankelijk liep het blad - in zijn eigen woorden - 'verbazend slecht', maar na enkele jaren werd het de kurk waarop zijn uitgeverij dreef; en niet alleen in financiële zin. De in Vraag en Aanbod gehanteerde formule van advertenties in samenhang met praktische informatie over vooral buitenlandse vindingen en toepassingen bleek uitstekend te werken bij het veroveren van de markt. Enerzijds kreeg Kluwer zo de beschikking over een groot aantal auteurs, terwijl hij anderzijds door de contacten met de lezers te weten kwam aan welke kennis behoefte bestond. Op deze wijze wist hij een passend fonds op te bouwen, waarvoor hij graag in zijn eigen bladen adverteerde.

Kluwer had het tij mee. In een periode waarin de Nederlandse economie in een fase van krachtige groei verkeerde, ontstond een grote behoefte aan technische en wetenschappelijke informatie. Uitgaven op deze gebieden gingen dan ook meer en meer tot Kluwers fonds behoren. Een produktvorm als het boek met beweegbare platen - met titels als De Telefoon , De Accumulator , en Gas- en petroleummotoren - bleek op dit terrein een groot succes. Ook een viertalig (Nederlands-Engels-Duits-Frans) technisch woordenboek durfde Kluwer aan.

In 1902 gaf Kluwer een leesmethode uit, waartoe ook het leesplankje van J.H. Colenbrander behoorde, beginnend met de woorden 'Geit - Zeep - Does'. Deze versie vond echter veel minder aftrek dan het concurrerende 'Aap - Noot - Mies' van M.D. Hoogeveen, dat aanvankelijk bij uitgeverij Brinkgreve en later bij Wolters verscheen. Geleidelijk werd het onderwijskundig fonds voor de uitgeverij van minder belang. Voor zijn zakelijk-informatieve uitgaven ontdekte Kluwer daarentegen nieuwe vakgebieden. In 1909 kocht hij het auteursrecht van de serie 'Vakstudie' met de diensten van de deskundigen erbij. De boeken uit deze fiscale reeks waren bedoeld voor opleiding en praktijk. Ze betekenden een uitkomst voor de degenen - niet in de laatste plaats de ambtenaren - die, na de herziening van het belastingstelsel in 1892/1893 onder minister van Financiën N.G. Pierson, te maken kregen met tal van nieuwe wetten en aanpassingen. Het vernieuwende van 'Vakstudie' bestond uit de 'supplementen', die, zo snel mogelijk na invoering of wijziging van een wet, met commentaar van deskundigen werden gepubliceerd. Aanvankelijk dienden de opgetreden veranderingen die deze supplementen bevatten te worden uitgeknipt en op de juiste plaats in het boek te worden ingeplakt. De uitgave werd dan ook wel 'Plakstudie' genoemd. Met het aantal wetten breidde ook 'Vakstudie' zich uit. Later, in de jaren twintig, ontstond het systeem van de zogeheten losbladigen, waarbij pagina's in hun geheel konden worden vervangen.

Bij deze handige formule was wel belangrijk dat de uitgever beschikte over een net van deskundigen uit de praktijk. Hieraan besteedde Kluwer dan ook ruime aandacht. 'Alles hangt van de contacten af, men kan er niet genoeg van hebben', was zijn motto. Vooral de nieuwe ontwikkelingen in het buitenland dienden, zijns inziens, nauwlettend te worden gevolgd. Om die reden stelde hij vanaf 1907 gedurende enkele jaren een reisbeurs van ? 400 beschikbaar, bestemd voor een door de Senaat aan te wijzen student van de Technische Hoogeschool te Delft. De uitverkorene moest in ruil over zijn bevindingen in het buitenland, 'waarvan de wetenschap voor derden van waarde is', een artikel schrijven voor Vraag en Aanbod.

Vanaf 1909 begon Kluwer zich om gezondheidsredenen meer en meer uit de zaak terug te trekken. De absolute trouw en toewijding van zijn personeelsleden maakten dat mogelijk. In de daaropvolgende jaren werden de drie zoons van Kluwer in het bedrijf opgenomen. De oudste, Evert, die in 1914 toetrad, was de uitgever, de man van de contacten en de contracten, die groot vertrouwen genoot bij de auteurs. Æben, sinds 1921 in de zaak, was de noeste werker en drukker pur sang. Nico, eveneens in 1921 toegetreden, was de idealist, die zich aangetrokken voelde tot het Soefisme en binnen het moederbedrijf op dit terrein een eigen fonds opbouwde. Van de dochters was het Meta die op kantoor de scepter zwaaide. Zij voerde ook de administratie van Salland , Kluwers eigen krant voor Deventer en omgeving, die hij in 1913 had overgenomen.

Meer en meer gingen fiscale en technische uitgaven het gezicht van uitgeverij Kluwer bepalen. Een nieuw fonds ontstond in 1920, toen het eerste nummer verscheen van De Sociale Verzekeringsgids . Dit maandblad had zijn ontstaan te danken aan de uitbreiding van de sociale wetgeving die door minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, A.S. Talma, onder het ministerie-Heemskerk (1908-1913) was ingezet. Tot de vaste medewerkers van het blad behoorden ambtenaren van ministeries, gemeenten en inspecties, leden van Raden van Arbeid, kamerleden, medici en vertegenwoordigers van werkgevers en arbeiders. Politieke en godsdienstige neutraliteit stond ook hier, zoals steeds bij uitgaven van Kluwer, hoog in het vaandel.

In 1929 werd het eenmansbedrijf dat Kluwer tot dan toe was, omgezet in twee naamloze vennootschappen: de uitgeverij en de drukkerij werden zelfstandig. De eerste was tot een solide bedrijf geworden, dat rustte op de pijlers van de technische, fiscale en sociaal-arbeidsrechtelijke uitgaven. Met de vorming van een juridisch fonds was een bescheiden begin gemaakt. De specifieke uitgaven voor het onderwijs waren naar de achtergrond gedrongen. Kenmerkend voor alle fondsen bleef evenwel het educatieve element. De tweede NV werd gevormd door drukkerij 'Salland', waar de meeste eigen uitgaven van de persen rolden.

Als uitgever wist Kluwer zich een positie te verwerven door met veel inventiviteit en volharding op zoek te gaan naar nieuwe uitgaven en nieuwe markten. Risico's ging hij daarbij niet uit de weg, en hoewel zijn zolders aanvankelijk wel eens kraakten onder de voorraden, bleek hij meestentijds toch over het juiste commerciële inzicht te beschikken. Zelf omschreef Kluwer zich ooit als een uitgever die ernaar streefde 'zoo mogelijk niets uit te geven of het moet iets goeds zijn. Niet alleen zal er dan een betere kans van slagen zijn, maar men verkrijgt ook gaarne den naam van solide uitgaven aan de markt te brengen' (Bedrijfsarchief Kluwer, inv.nr. 3a). Deze boodschap hadden zijn kinderen en naaste medewerkers duidelijk meegekregen. Met een gerust hart had hij zich dan ook geleidelijk uit het bedrijf teruggetrokken. Wel bleef hij als commissaris van beide NV's met grote belangstelling de gang van zaken volgen en de jaarlijkse aandeelhoudersvergadering voorzitten. Kluwer overleed op 71-jarige leeftijd, na een kortstondige ziekte, op zijn buitenhuis 'Octavo' bij het Gelderse Epse, waar hij zich in 1921 permanent had gevestigd.

Auteur: Wim Coster

Geboren:   22-11-1868 Echten (Fr.)
Overleden:   16-05-1933 Epse
Vader:   Evert Kluwer, rentmeester en belastingontvanger
Moeder:   Metje van Eijck
Echtgeno(o)t(e):   Antje Blom
Publicaties:   Denker tussen vraag en aanbod : Aebele Everts Kluwer 1861-1933: onderwijzer, boekhandelaar, uitgever / door W. Coster. Deventer : Coster Pers historische publikaties, 1990. 48 p.
Laatst bijgewerkt op:   19-03-2014