Evert Dirk Eijken (1929-2003)


Het was in de 203e vergadering van de Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis, die op 8 juni 1963 te Ter Apel gehouden werd, dat Mr. E.D. Eijken te Zwolle, wonende Luttekestraat 4a, werd voorgedragen als lid. Aan dit lidmaatschap is als gevolg van een tragisch ongeval na iets meer dan 40 jaar een einde gekomen. Zijn voordracht als lid geschiedde door Mr. G.J. ter Kuile Jr., die op dat moment secretaris was. Dat lag voor de hand. Immers, Evert Eijken was in 1961 als chartermeester bij het Rijksarchief in Overijssel aangenomen en had als baas dezelfde Ter Kuile.

De Vereeniging diende reeds sedert 1858 als tehuis voor liefhebbers en professionals van de beoefening van de geschiedenis in Overijssel. En als professional gold toen dat je voor het lidmaatschap werd voorgedragen: alle toenmalige Overijsselse archivarissen waren daarvan lid, zoals ook hun voorgangers. Het postadres van de Vereeniging luidde gewoon: Sassenpoort te Zwolle - zonder verdere aanduiding. Dat was de plek waar toen het Overijsselse Rijksarchief was gevestigd en waar ook Evert Eijken zijn beroep als archivaris uitoefende. Voor de Vereeniging was het van groot belang om binnen het Rijksarchief over goede contacten te beschikken en omgekeerd ook.

Door het secretariaat door iemand van het archief te laten vervullen, beschikte je als club van vrijwilligers over enige professionele ondersteuning. En de archivarissen konden hun onderzoeksresultaten kwijt in wat toen nog heette de Verslagen en mededeelingen van de Vereeniging. De Vereeniging, die ook nog sterk het karakter had van een herenclub, zette hem eerst goed aan het werk. Zo werd de organisatie van de jaarlijkse excursie - of zomervergadering - van 1966 toevertrouwd aan de secretaris Ter Kuile. Die delegeerde dat weer aan zijn ondergeschikte Eijken. De op het archief werkzame commies Halfman werd vervolgens bereid gevonden om als chauffeur op te treden en de excursie naar Xanten in het Kleefse kon geregeld worden, want Ter Kuile en Eijken waren de kunst van het autorijden niet machtig. Over de organisatie werd Eijken op de volgende ledenvergadering veel lof toegezwaaid.

Het volgende jaar - 1967 - verscheen voor het eerst een artikel van hem in de 'bundel', zoals de Verslagen en mededeelingen gemeenlijk werd en wordt aangeduid. Het betrof een beschouwing over het ontstaan van de drostambten Diepenheim en Haaksbergen. Het was het resultaat van zijn werkzaamheid als inventarisator van het oude rechterlijk archief van dat drostambt, dat door hem voor het publiek toegankelijk was gemaakt.

Op 8 juni 1968, tijdens de 213e vergadering, werd door Evert Eijken zijn vrouw als lid voorgedragen. Het lidmaatschap was in die tijd nog strikt persoonlijk en men kende nog niet het partnerlidmaatschap van tegenwoordig. Kennelijk vond hij het noodzakelijk, dat ook zijn vrouw - van oorsprong een Zwitserse - op deze wijze kennis maakte met het geschiedbedrijf en met die mensen die daartoe behoorden. En het sloeg blijkbaar aan, want ik kan mij eigenlijk geen door de Vereeniging georganiseerde bijeenkomst herinneren, waar zij niet met z'n tweeën aanwezig waren.

Evert Eijken was in 1971 Ter Kuile opgevolgd als rijksarchivaris en op 23 november 1974 werd hij benoemd in het bestuur van de Vereeniging als diens opvolger. Datzelfde jaar verscheen van zijn hand in de bundel een artikel 'Schandaal in Oldenzaal ofwel 25 jaar procederen over een huwelijk'. Tegen dit schandaal was hij aangelopen tijdens zijn inventarisatie van het archief van de drost van Twente. Nog jaren later kon hij met veel plezier de pikante details memoreren die uit de archiefstukken spraken. Maar ook kon hij haarscherp analyseren waarom de drost van Twente in strijd met het Overijsselse recht gehandeld had.

In 1976 werd Eijken door Koch als voorzitter van de Vereeniging uitgenodigd redactionele werkzaamheden te verrichten. Hoewel zeer van karakter verschillend, wisten beide heren elkaar te waarderen. Eigenlijk was Koch de enige van wie hij op wetenschappelijk gebied kritiek verdroeg en aan wie hij zijn pennenvruchten ter beoordeling liet lezen. Ook beschikten beiden over een soort van droge humor, die niet iedereen begreep, maar henzelf veel plezier bezorgde.

In 1976 wilde de ledenvergadering dat de bundel een meer eigentijdse vorm zou krijgen en ook een meer aansprekende naam. De bundel, nu onder de naam Overijsselse Historische Bijdragen, zou hét professionele klankbord van de Vereeniging worden en een heuse redactiecommissie werd in het leven geroepen. Uit het bestuur werden de heren Koch, Berkenvelder, Eijken en De Groot als redacteuren benoemd. Ruim tien jaar lang zou de bundel door dit viertal worden gedragen. Door inzenders van artikelen werd het wel als het Zwolse tribunaal aangeduid. Maar dank zij hun werkzaamheden bleef de kwaliteit hoog en wist het tijdschrift zich blijvend verzekerd van aanzien in de wetenschappelijke wereld.

In 1978 ontving Evert Eijken de leden van de Vereeniging voor hun wintervergadering in het nieuwe gebouw van het Rijksarchief aan de Eikenstraat, dat dit jaar was geopend. Die instelling zou nog vaak onderdak verlenen aan allerlei bijeenkomsten, zoals ledenvergaderingen, bestuursvergaderingen. en andere activiteiten. Evert Eijken kon met recht zijn instelling aanbieden, waarvan hij immers de 'bouwpastoor' was geweest. Intussen had hij in 1980 het secretariaat van de Vereeniging op zich genomen. Veel zaken kon hij nu op zijn werk in gang zetten en coördineren.

In 1981 werd de Vereeniging verzocht in de begeleidingscommissie zitting te nemen voor de samenstelling van de Overijsselse Bibliografie over de periode 1951-1980. Koch en Eijken namen daarin plaats. Het zou een zorgenkind blijken te zijn. Dankzij het doorzettingsvermogen van enkele bestuursleden, onder wie Evert Eijken, kwam de Bibliografie toch nog in 1987 gereed. Ik zie hem nog sjouwen met de pakken drukproeven, die steeds opnieuw moesten worden bekeken, veranderd en aangevuld. De festiviteiten voor de viering van het 125-jarig bestaan van de Vereeniging lieten zich al ruim voor het feest in 1983 aankondigen. Er kwamen tentoonstellingen, een feestbijeenkomst, een forum en er moest een boek voor die gelegenheid worden geproduceerd. De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor het welslagen kwam in handen van de voorzitter en de secretaris, Koch en Eijken. De feestviering mag bijzonder geslaagd genoemd worden.

Tijdens de herdenkingsbijeenkomst in het provinciehuis konden de plaatselijke historische verenigingen zich aldaar manifesteren. Ook de Vereeniging had daar natuurlijk een stand, waar bezoekers op de hoogte werden gesteld van haar doel en activiteiten. Over de bibliotheek van de Vereeniging, die al in 1966 van Zwolle naar Deventer was overgebracht, bereikte het bestuur met de gemeente Deventer in 1985 een overeenkomst, die juridisch door Evert Eijken werd voorbereid. Het was wel pikant, want hij betreurde het altijd zeer dat die belangrijke bibliotheek zich niet meer in Zwolle bevond maar in Deventer. Een ander probleem vormde de collectie van de Het Provinciaal Overijssel Museum - nu het Stedelijk Museum - aan de Melkrnarkt te Zwolle, welk museum ooit ontstaan was uit een initiatief van de Vereeniging. Eerst diende bekeken te worden welke voorwerpen van de Vereeniging waren.

In 1988 begon Evert Eijken vol goede moed aan die klus. Lijsten van aanwinsten dienden te worden nagekeken en vergeleken met de standcatalogus van het Museum. Het bleek helaas niet mogelijk deze titanenarbeid te voltooien, omdat het archief van de Vereeniging niet volledig bleek te zijn. Bovendien constateerde hij dat vele van zijn voorgangers in het secretariaat überhaupt geen aantekening hadden bijgehouden. Later, bij de inventarisatie van het archief van de Vereeniging, zijn we de formulieren nog weer tegengekomen, die Eijken had ingevuld in zijn karakteristieke, kleine handschrift. Toen we hem - hij was al gepensioneerd als rijksarchivaris - vroegen wat we hiermee aan moesten, slaakte hij een diepe zucht en plaatste de voor een archivaris dramatische letters VVV (voor vernietiging vatbaar).

Na het overlijden van Koch in 1990 veranderde er veel in de Vereeniging. De redactie werd aanzienlijk uitgebreid. Het jaar daarop verkreeg Eijken zijn pensioen als rijksarchivaris. Zoals al zijn voorgangers in het ambt hadden gedaan, meende ook hij te moeten bedanken als lid van het bestuur om zijn eventuele opvolger in het ambt alle ruimte te geven. Berkenvelder was intussen tot voorzitter gekozen. In de ledenvergadering in het stadhuis te Deventer op 23 november 1991 nam hij afscheid als secretaris. Bij dit afscheid wees de voorzitter op zijn grote verdiensten als schrijver en redacteur van de in de Overijsselse Historische Bijdragen verschenen artikelen.

Ook in het vervullen van de tijdrovende functie van secretaris had Eijken zijn waarde voor de Vereeniging bewezen. Gelukkig bleef hij lid van de redactie. In die tijd trad ik zelf toe tot die redactie. Vlak voor mijn eerste redactievergadering liet Eijken - tot wie ik toen niet meer in een hiërarchische verhouding stond - hij was immers geen rijksarchivaris meer - mij bij zich komen. Mij werd omstandig het belang van de Vereeniging uitgelegd en gewezen op de verantwoordelijkheid die ik nu als redactielid droeg. En tot slot zei hij mij: 'Als u wilt, kunnen we elkaar nu tutoyeren; ik heet Evert'.

Hij was in die zaken een man van de oude stempel met een innemende manier van vormelijkheid. Als rijksarchivaris zou hij in het openbaar niemand van zijn medewerkers met jij aanspreken, laat staan zich tot iemand wenden met zijn voornaam. Bij ons - zijn medewerkers - kwam het dan ook zeker niet op hem anders aan te spreken dan met 'meneer Eijken'. Het was vooral na zijn pensionering dat hij en ik wat meer persoonlijk contact met elkaar kregen. Een wederzijdse waardering ontstond.

Hoewel ik ten tijde van zijn archivariaat dikwijls zijn kamer binnenstapte om kennis op te doen over iets met betrekking tot de geschiedenis van Overijssel, werd dit contact na zijn pensionering intensiever. Als vrijwilliger begon hij op het archief zijn werkzaamheden, boven in het gebouw aan de Eikenstraat. Bij het afronden van zijn magnum opus 'Het repertorium op de Overstichtse en Overijsselse lenen mocht ik een rol spelen. Het bleek zelfs dat hij niet alwetend was. Een indruk die hij tijdens zijn archivariaat wel gecultiveerd had. Omgekeerd vroeg hij nu soms aan mij om informatie. En niet alleen met betrekking tot artikelen voor de bundel, maar ook met betrekking tot het leenrepertorium. Vaak was dit de aanleiding voor een kort of lang gesprek, niet alleen over de geschiedenis van Overijssel of zijn oude rechtsinstellingen, maar dikwijks ook over zaken van informele aard. Ik hoorde dan van zijn reizen, die hij nu gelukkig veel kon maken en mocht daarvan meegenieten. Of hij maakte mij deelachtig aan de roddels over zijn voorgangers in het ambt, verhalen die hij ook weer van zijn voorgangers, met name Ter Kuile, had gehoord. Aan die momenten zal ik met groot genoegen terugdenken. Voor ons als oud-collegae is met zijn overlijden ook een tijdperk afgesloten.

Diezelfde woorden heeft Eijken ook uitgesproken bij de uitvaart van Ter Kuile in 1975. Als oud-collega heeft hij voor ons allen veel betekend; zij het voor de een meer dan voor de ander. Natuurlijk hadden we ook kritiek op hem, maar dat hoort in de verhouding van medewerkers tot hun chef. Tijdens zijn archivariaat had hij wat extroverter mogen zijn tegenover zijn personeelsleden; het zou hem een meer menselijk gezicht hebben gegeven. De reden hiervan was dat hij vanwege de diabetes zich heel vaak niet ten volle kon geven. Dat was ook de reden, waarom hij op 60-jarige leeftijd vervroegd uit het dienstverband trad. Voor mij heeft hij dat gezicht de laatste tien jaar zeker gehad, maar toen was de last van het leiding geven ook van hem afgevallen en kon hij doen wat hij eigenlijk het liefste deed op een archief: onderzoek doen.

Ik kan me nog goed herinneren toen ik in 1972 mijn opwachting bij hem maakte. Het was in de Sassenpoort, niet in de archivarissenkamer, maar in de kamer die hij als chartermeester in 1963 had betrokken. Wanden vol boeken en op zijn bureau, in 1898 door de firma Pander vervaardigd, ook boeken en archivalia in een lichte wanorde. Aan dat bureau zat hij, met zijn ene been leunend op een uitgeschoven bureaulade en voor hem een schrijfblok, waarin hij zijn aantekeningen maakte. Die schrijfblokken stonden vol met zijn handschrift, klein en voor een ander niet altijd goed te ontcijferen. Twee regels in dat handschrift op de plaats waar ruimte was voor één: dat scheelde in schrijfblokken, zoals hij zei. Dit beeld van iemand, werkend aan een artikel of aan de inventarisatie van een of ander archief, was voor mij hét beeld van dé archivaris. Daarin ook herkende hij zich zelf het beste. Zo zag ik hem nog steeds, toen hij later als vrijwilliger in het Historisch Centrum van Overijssel werkte aan zijn Inleiding op het oude Overijsselse Recht. Zo tegen een uur of een, half twee kon ik hem vanuit mijn kamer zien wegfietsen naar zijn huis aan de Zoom, als hij zijn dagtaak er weer op had zitten, een rijzige man, op een hoge, ouderwetse herenfiets, reeds van verre herkenbaar aan zijn wat onconventionele kleding. Het zijn de karakteristieke beelden van een aimabele man, die zorgvuldig en behoedzaam omging met de bronnen van de geschiedenis van Overijssel. Hij past in het rijtje van de Van Doornincks, Van Hasselt, Rutgers, Schoengen, Haga, Slicher van Bath en Ter Kuile, ambtsvoorgangers van Evert Dirk Eijken, die nog steeds inspireren door wat hun handen aan ons hebben nagelaten. Evert, dat hij ruste in vrede. Zo moge het zijn.

Auteur: A.J. Mensema

Eerder gepubliceerd in: Overijsselse Historische Bijdragen : verslagen en mededelingen van de Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis. - 119e stuk. - Zwolle : Waanders, 2004. - p. 6-11