Erben Wennemars
Zijn carrière begon ver voor 31 juli 1997, toen hij plotseling op de internatio¬nale kaart verscheen. In 1981, een jaar waarin op ijsbaan Bellingerweer gedurende twaalf dagen kon worden geschaatst, won hij zijn eerste prijs op de 'scheuvels'. Met een tijd van 52.4 seconden op de 120 meter werd hij kampioen van Dalfsen bij de zesjarigen. Erben, geboren op 1 november 1975, had talent, en al snel boekte de kleine Erben goede resultaten. Zo werd hij op 2 januari 1986 tweede bij de Overijsselse kampioenschappen voor tienjarigen en werd hij eind 1987 clubkampioen én Overijssels kampioen bij de twaalfjarigen. Trainers zagen het wel in hem zitten. Over één ding hoefden zijn trainers zich, ook daarna, beslist geen zorgen te maken: Erbens inzet. Trainen wilde hij altijd wel en als er iets te winnen viel- bij het fietsen, skeeleren of hardlopen, maar ook bij het touwklimmen over de Vecht, was hij gega¬randeerd van de partij. Ook voetbalde hij graag bij ASC in Dalfsen.
Eind december 1992 bracht De Oprechte Dalfser Courant hem in de rubriek 'Op een ander niveau' voor het voetlicht. In die tijd hield hij in de zomer zijn conditie op peil door te fietsen en te skeeleren. Hij werd lid van de Toerclub en wist daar in zijn eerste jaar meteen de hele gevestigde orde in een tijdrit en bij de triatlon achter zich te laten. In de wintermaanden bestond de dagindeling van Erben uit schaatsen, slapen en school. Hij trainde onder leiding van Jan Wesselink en één keer per week mocht hij in Deventer meetrainen bij de B-selectie van de KNSB-Oost.
Waar zijn grootste kracht lag moest nog blijken, want Erben reed kortebaan en langebaan en hij had ook al een wedstrijd gewonnen bij de C-marathons. Steun kreeg hij in ruime mate. De hele familie Wennemars is lid van de plaatselijke ijsclub Stokvisdennen, broer Dennis en zus Riëtte deden ook aan wedstrijdschaatsen, en zijn vader zat in het bestuur van de ijsclub, waardoor er in de wintermaanden over weinig anders gepraat werd dan schaatsen. In januari 1993 plaatste hij zich voor de Nederlandse kampioenschappen langebaan en kreeg hij ook een uitnodiging om mee te doen aan een internationaal jeugdtoer¬nooi in het Italiaanse Collalbo. Hij naderde de nationale top en het Jong Oranje van Leen Pfrommer lonkte. Helemaal toen hij begin 1994 tijdens de Leen Pfrommer-recordwedstrijden in Heerenveen indruk maakte op deze trainer, die al zoveel Nederlands talent tot ontwikkeling had gebracht.
Nog steeds kon Erben niet kiezen voor welke specialisatie dan ook. Hij reed het liefst altijd en overal. In 1994 werd hij in Vriezenveen Oveijssels kampioen marathonschaatsen. Op de korte afstand bleef hij ondertussen ook actief, al noemde hij zich op 14 oktober 1994 in een interview in de Zwolse Courant, 'geen echte sprinter.' Toch had hij op grond van zijn persoonlijk record van 39.46 op de 500 meter een plaats gekre¬gen in de nieuw gevormde sprintkernploeg van Jong Oranje, samen met onder anderen Jan Bos, wereldkampioen bij de junioren. Hij wilde in het nieuwe seizoen in ieder geval 'gewoon lekker schaatsen' en dat lukte. In 1995 gingen nogal wat prijzen aan hem voorbij door valse starts. Het ‘te graag willen’ zou hem tijdens zijn carrière dwars blijven zitten.
Begin januari 1996 zat hij in Davos, samen met zijn Stokvisdennen-trainer Jan Wesselink, die op verzoek van Leen Pfrommer voor één keer de begeleiding van de kernploeg op zich had genomen. Op de 500 meter schaatste Erben naar een 38.70 en op de 1.000 meter naar 1.17.09, genoeg voor de tweede plaats achter de Finse sprinter Janne Haeninen. Volgens Wessselink moest Erben zich kunnen mengen in de strijd om de derde plaats bij het NK-sprint, waar de eerste twee plaatsten nor¬maliter voor Gerard van Velde en Jacco Jan Leeuwangh zouden zijn. Tussendoor maakte hij in Davos ook nog een paar tentamens voor zijn Atheneum-diploma, die naar Davos werden gefaxt. Want de school moest door doorgaan vond hij zelf. Het HAVO-diploma was binnen, maar hij wilde ook het Atheneum nog halen. Het zou hem lukken, met behulp van zijn klasgenoten van het Meander in Zwolle, die hem voortdurend van aantekeningen voorzagen. Regelmatig ook kwamen zij naar Erbens ouderlijk huis in Dalfsen om daar samen met hem de exa¬menstof door te nemen.
De Nederlandse top lonkte en de wereldtop nog meer. De uitvinding van de klapschaats gaf de sporters nieuwe impulsen. Lang niet iedereen kon er overigens mee overweg. Erben wel. Gretig als altijd omarmde hij de nieuwe techniek én hij kreeg een coach die ervoor zorgde dat hij echt in zichzelf ging geloven. 'Erben', zei Peter Mueller, 'hoe kan dat nou? Als ik jou op een fiets zet, ben je het snelst van allemaal. Als ik jou in het krachthonk zet, til je de meeste kilo's van allemaal. Zet ik jou op het ijs, word je derde. Hoe kan dat nou?' Mueller vergat gemakshalve de vele prijzen die Erben al had gewonnen. Hij wilde niet terugkijken, maar vooral grote doelen zien, de wereld in met zijn pupil en hij speculeerde op de gretigheid die hij bespeurde. Het werkte, al zou het nog even duren voor de werkelijk grote successen kwamen. Bij het krieken van het Olympisch seizoen 1997-1998 reed hij in het Canadese Calgary midden in de zomer naar een wereldrecord op de 1500 meter. Het stond op dat moment met 1.50.05 op naam van de Canadees Neal Marshall en de magische grens van 1.50 was dus nog net niet bereikt. Erben zag zijn kans. In de zomertraining deed hij er, nog eens extra aangespoord door Peter Mueller, een schepje bovenop. En zo reed hij op 31 juli 1997 naar een tot dan toe nooit vertoonde tijd van 1.49.89. Omdat het geen officiële wedstrijd was, gold die tijd niet als een wereldrecord, maar het kon Erben niet deren. Het 'zomervoetballertje' bij ASC van weleer was ook een zomerschaatser gewor¬den. Erben Wennemars uit Dalfsen, 21 jaar oud, stond op de internationale schaatskaart. Niemand kon nog om hem heen.
De tijd van de grote successen was aangebroken. Bijvoorbeeld op het WK Afstanden in Berlijn in 2003. In 2004 en 2005 werd Erben wereldkampioen sprint in resp. Nagano en Salt Lake City. Het ging niet altijd van een leien dakje. De val tijdens de Olypische Spelen in Nagano 1998 was hevig; de wisseling van trainer vlak voor de Olympische Spelen in Turijn veroorzaakte spanningen, maar dankzij zijn doorzettingsvermogen kon Wennemars zijn hoge niveau en zijn voorbeeldige wedstrijdmentaliteit vasthouden. Erben bracht op 27 februari 2006 twee medailles mee van de Olympische Spelen in Turijn 2006 (brons op de 1000 meter en in de ploegenachtervolging). Erben behaalde 77 gouden medialles tijden NK’s, WK’s en Wereldbekerwedstrijden, waarbij de liefst dertien medailles tijdens de Wereldkampioenschappen Afstanden en Sprint zeer bijzonder zijn. In de rijke Nederlandse schaatstraditie voerde het allround schaatsen altijd de boventoon. Door de klinkende resultaten van Erben Wennemars hebben de sprintafstanden enorm aan populariteit gewonnen. In 2003 kwam dat tot uiting toen Erben werd verkozen tot Nederlands Sportman van het jaar. Bovendien werd hij in 2003, 2004 en 2005 schaatser van het jaar.
Wennemars werd één van de belangrijkste vertegenwoordigers van de Nederlandse sport. Het zijn niet alleen de prestaties die hij heeft geleverd, maar het is ook de wijze waarop Erben zijn sport beleeft, die sterk tot de verbeelding spreekt. Het gezicht van Wennemars laat nooit iets te raden over: concentratie, frustratie, woede, enthousiasme, ´focus´, vreugde …
Bovenstaande is samengesteld uit artikelen over Erben Wennemars van de hand van Wim Coster
Zie ook Canon van Ommen
Geboren: | 01-11-1975 Dalfsen | |
Echtgeno(o)t(e): | Renate van der Zalm | |
Laatst bijgewerkt op: | 24-04-2014 |