A.C.F. Koch (1923-1990)


Anton Carl Frederik Koch werd op 17 juli 1923 te 's-Gravenhage geboren als zoon van Zeeuws-Vlaamse ouders, beide uit Hulst afkomstig. Zijn vader was rentmeester van de hertog van Aremberg. Zoon Anton doorliep de lagere school in zijn geboorteplaats. Omdat door de crisis een eind kwam aan de rentmeestersfunctie van vader Koch, verhuisde het gezin naar Gent, waar overigens al verschillende familieleden woonden. Aan het Sint Barbara-college in Gent kreeg Koch zijn gymnasiale opleiding. In 1942 legde hij in Brussel het staatsexamen gymnasium-A af. Daarna studeerde hij geschiedenis in zijn woonplaats Gent, hetgeen hij een tijdlang met rechten combineerde. In 1946 behaalde hij het licentiaatsdiploma met als hoofdvak Middeleeuwse geschiedenis. Een jaar later deed hij doctoraalexamen aan de Rijksuniversiteit Utrecht en verwierf het diploma wetenschappelijk archiefambtenaar eerste klasse.

In 1948 werd hij aangesteld als medewerker bij de afdeling handschriften van de Leidse universiteitsbibliotheek. Het jaar daarop volgde de benoeming tot gemeentearchivaris, tevens bibliothecaris van de Stads- of Athenaeumbibliotheek te Deventer. Naast kennis van archief- en bibliotheekzaken had Koch deze benoeming zeker te danken aan zijn inmiddels al bewezen wetenschappelijke kwaliteiten. In zijn sollicitatiebrief gaf hij niet zonder enige trots een overzicht van zijn tot dan toe verschenen of te verschijnen publikaties, een respectabel aantal van veertien. De drie 'sporen', archief, bibliotheek en vooral wetenschap, die een rode draad vormen door de carrière van Koch, zijn hier al duidelijk aanwezig.

In 1951 promoveerde hij in Gent op het proefschrift De rechterlijke organisatie van het graafschap Vlaanderen tot in de 13e eeuw. Archiefonderzoek had bij het ontstaan van de dissertatie een grote rol gespeeld. Het verzamelen van het vooral Belgische en Noordfranse materiaal moet vóór de vestiging in Deventer hebben plaatsgevonden. De hoeveelheid materiaal en het tempo waarin dit is verwerkt, dwingen extra respect af. Koch kende de Belgische en ook de Noordfranse archieven erg goed. Op jonge leeftijd al had hij veel ervaring met archiefonderzoek verkregen. In zijn middelbare-schoolperiode was hij een vertrouwde bezoeker van de Gentse archieven geweest en hierdoor had hij in een vroeg stadium de gave ontwikkeld juist datgene waarnaar hij op zoek was, snel te vinden. De rest van zijn loopbaan zou hij daarvan veel profijt hebben.

Uit het proefschrift blijken zijn verbondenheid met Vlaanderen en zijn sterke voorliefde voor de Middeleeuwse rechtsgeschiedenis. Dit onderwerp, dat Koch als zijn eigenlijke specialisme beschouwde, was in zijn privé-bibliotheek ruim en beter vertegenwoordigd dan in de Athenaeumbibliotheek, zoals hij mij eens trots heeft laten zien.

Inmiddels was Koch vol energie aan zijn Deventer dubbelfunctie begonnen. Sinds 1929 waren in Deventer als bezuinigingsmaatregel de functies van archivaris en bibliothecaris gecombineerd. Kochs twee directe voorgangers hadden hun aandacht hoofdzakelijk aan het archief besteed. De Athenaeumbibliotheek had ruim twee decennia een kwijnend bestaan geleid en beschikte in 1949 over een aankoopbudget van ¦ 900 -- hetzelfde bedrag als zeventig jaar eerder! -- en vijfentwintig tijdschriftabonnementen. Verstrekkend is Kochs beslissing geweest de collectievorming op het terrein van de bètawetenschappen te staken. Deze beperking kon tot meer specialisatie bij de gamma- en vooral de alfawetenschappen leiden. De verkoop van grotendeels negentiende-eeuwse natuurwetenschappelijke tijdschriften leverde een fonds op van ¦ 40.000. Typerend voor de handelwijze van Koch was dat alleen de burgemeester van het bestaan van dit fonds op de hoogte was. In tien jaar tijd moderniseerde Koch hiermee de zwaar verouderde verzameling naslagwerken en gaf haar een brede wetenschappelijke basis. Lacunes in de collectie werkte hij gedeeltelijk door antiquarische aanschaf weg. Ook het oude bezit werd aangevuld, uiteraard met prioriteit voor Deventer materiaal. Maar Kochs blik reikte verder dan Deventer. Twee topstukken uit de collectie, de Latijnse vertaling van Reinaert de Vos, die in Utrecht in 1474 was gedrukt, en het beroemde Propertius-handschrift, dienden als grondslag voor de aankoop van Reinaert- en Propertius-uitgaven van alle belangrijke Europese drukkers. De ontwikkeling van de typografie kan men aan de hand van deze drukken goed volgen.

Wie de jaarverslagen van de Commissie voor de Athenaeumbibliotheek uit die periode leest, komt onder de indruk van het elan dat de bibliothecaris en zijn bibliotheek uitstralen. Omdat de oude catalogus aan kwaliteit en bruikbaarheid veel te wensen overliet, werd het hele bezit opnieuw gecatalogiseerd. De aantallen van aanwinsten, bezoekers en uitleningen namen jaar over jaar toe. Trots wist Koch in 1960 te melden dat het bezit in tien jaar met 15.000 titels was gegroeid tot 80.000, het abonnementenbestand van vijfentwintig naar tweehonderddertig.

De groei van de collectie, sinds 1820 in het Deventer stadhuis ondergebracht, dwong naar een andere huisvesting uit te zien. De koele verstandhouding tussen de Athenaeumbibliotheek en de Deventer openbare bibliotheek stond een gemeenschappelijk nieuw onderkomen in de weg. Later is wel eens gesproken over gemiste kansen, een feit blijft niettemin dat juist door haar zelfstandigheid de Athenaeumbibliotheek haar bijzondere plaats in het Nederlandse bibliotheekbestel heeft kunnen behouden. Met succes heeft Koch zich steeds hiervoor ingespannen. Doordrongen als hij was van het belang van stedelijke en provinciale wetenschappelijke bibliotheken, kwam hij in 1962 bij de viering van het driehonderdjarig bestaan van de Stadsbibliotheek Maastricht met het voorstel tot meer onderlinge samenwerking. Spoedig ontstond het idee dat het rijk aan deze groep bibliotheken subsidie zou moeten geven. In 1969 werd deze subsidie voor het eerst toegekend en verschenen bibliotheken met een regionale (later wetenschappelijke) steunfunctie, bedoeld om de niet-universitair studerenden van literatuur te voorzien en tegelijk de universiteitsbibliotheken te ontlasten. Vooral in de beginfase heeft Koch een grote rol gespeeld. Met name valt daarbij te denken aan zijn activiteiten binnen de Rijkscommissie van Advies inzake het Bibliotheekwezen, waarvan hij sinds 1963 lid was.

Had Koch in de Athenaeumbibliotheek de beschikking over één medewerker, het archief was in de beginperiode in feite een eenmansbedrijf, dat alleen over tijdelijk tewerkgestelden kon beschikken. Onder leiding van Koch hebben deze medewerkers indices ('klappers') van belangrijke archieven vervaardigd, die in totaal ruim 24.000 pagina's beslaan. De toegankelijkheid van het archief is hierdoor belangrijk verbeterd. Daarnaast maakte Koch een begin met een topografische atlas. Van doelmatig beheer van de archivalia, die op diverse plaatsen in het stadhuis stonden opgesteld, kon allerminst sprake zijn. De komst van grote hoeveelheden recent archiefmateriaal maakte het ruimtegebrek extra schrijnend. Toen in 1971 de Athenaeumbibliotheek zonder het archief naar het gerestaureerde Buiskenshuis was vertrokken en door haar sterke groei steeds meer aandacht vroeg, bleek de combinatie van functies niet meer te passen. Koch stond voor de keuze van archivaris of bibliothecaris, die voor hem juist zo moeilijk was omdat hij met beide delen grote affiniteit had. De beslissing heeft daarom lang op zich laten wachten. Uiteindelijk heeft Koch voor het bibliotheekvak gekozen. Mij lijkt Kochs keuze gebaseerd op de prioriteit die hij zijn wetenschappelijke carrière gaf: voor zijn ruime wetenschappelijke belangstelling bood de bibliotheek een betere basis dan het in hoofdzaak tot Deventer beperkte archief. Desondanks is Koch het archief veel blijven gebruiken. In de Middeleeuwse archieven en die van de zestiende en zeventiende eeuw kende hij als geen ander de weg. Zijn buitengewone archiefkennis leidde tot belangrijke publikaties over de geschiedenis van Deventer.

Wie Kochs wetenschappelijk oeuvre bekijkt, komt onder de indruk van het aantal publikaties en de diversiteit van onderwerpen. Zijn bibliografie bevat honderdeenentwintig titels, waarvan achtentwintig recensies. Tot ongeveer 1965 handelen de meeste artikelen over Vlaanderen, daarna zijn het hoofdzakelijk Nederlandse onderwerpen. Zijn magnum opus is zonder enige twijfel de uitgave van het eerste deel van het Oorkondenboek van Holland en Zeeland, dat in 1970 verscheen. In zijn Deventer sollicitatiebrief meldde hij dat hij bij de Akademie van Wetenschappen was voorgedragen als bewerker van het oorkondenboek van Van den Bergh en Frémery. Bijna twintig jaar arbeid, grotendeels in privé-tijd uitgevoerd, heeft dit werk uiteindelijk gekost. Met name door deze prestatie werd Koch in 1976 benoemd tot lid van dezelfde academie, een benoeming waar hij terecht erg trots op was. Zijn wetenschappelijke verdiensten waren nu publiekelijk erkend.

Enkele van zijn latere publikaties heeft Koch voor een bredere lezerskring geschreven. Met hun minder gedetailleerde onderwerpen vallen zij op door een levendige, frisse stijl en verschaffen daarom extra leesgenot. Met name verdienen hier aandacht Zwarte kunst in de Bisschopsstraat uit 1977, over het ontstaan van de boekdrukkunst in Deventer, en het opstel 'De collecties van de Athenaeumbibliotheek in historisch perspectief', verschenen in de bundel Stads- of Athenaeumbibliotheek Deventer 1560-1985. In beide publikaties heeft Koch veel Deventer archiefmateriaal op een boeiende manier verwerkt. Duidelijk heeft hij laten zien hoe gegevens uit archieven boek- en bibliotheekgeschiedenis kunnen verrijken. Wie Koch van nabij heeft meegemaakt, weet hoeveel inspanning juist deze enigszins populaire wijze van schrijven hem kostte. Bijna eindeloos kon hij aan teksten schaven, die hij in zijn streven naar perfectie maar met moeite aan de drukker kon afstaan.

Dat Koch in zijn opvattingen tegendraads kon zijn, blijkt onder meer uit zijn publikatie over het geboortejaar van Erasmus, waarin hij uitgerekend in het herdenkingsjaar 1969 het jaar 1469 ter discussie stelde. Zijns inziens zou Erasmus in 1467 zijn geboren. Bij de herdenking van Geert Grote in 1984 kwam hij met het opzienbarend bericht een aanwijzing gevonden te hebben dat Geert Grote gehuwd is geweest.

De belangstelling van Koch bleef in Deventer niet beperkt tot archief en bibliotheek. Deventer monumenten uit alle perioden lagen hem na aan het hart. Tot aan zijn dood was hij lid van de gemeentelijke monumentencommissie. Al vroeg heeft hij het plan opgevat voor een uitgebreid historisch stadskernonderzoek. Hiervoor heeft hij in de loop der jaren veel materiaal verzameld. Het was zijn bedoeling om na zijn terugtreden als bibliothecaris, in 1980, hieraan een uitgebreide publikatie te wijden. Uiteindelijk is alleen een deel over het Bergkwartier verschenen (1988). Achteraf moet men vaststellen dat een dergelijk ambitieus onderzoek geen eenmanszaak kan zijn, maar voor teamwork bestemd is. Koch was hiervoor te veel individualist.

Groot waren ook Kochs kennis van en belangstelling voor regionale geschiedenis. Bij de Vereeniging tot Beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis combineerde hij jarenlang de functies van voorzitter van de vereniging, voorzitter van de redactie van de Overijsselse Historische Bijdragen en bibliothecaris. In deze laatste hoedanigheid liet hij de verenigingsbibliotheek naar Deventer overbrengen. Het hoge niveau van de verenigingsuitgaven is voor een groot deel aan zijn inzet en opvattingen te danken.

Kunst, muziek en literatuur waren hem dierbaar. Hij had veel, vooral Duitse literatuur gelezen en speelde zeer verdienstelijk piano en klavecimbel. Koch stamde uit een artistieke familie, waarvan enkele ooms kunstschilder waren. In zijn vroegere Deventer jaren opende hij herhaaldelijk tentoonstellingen op het gebied van de moderne kunst. Zijn artistieke opvattingen kregen volop ruimte bij de inrichting van het gerestaureerde Buiskenshuis, waar de bibliotheek in 1971 een nieuw onderkomen kreeg.

Voor zichzelf en voor anderen is Koch geen gemakkelijk persoon geweest. Het delegeren van taken aan medewerkers kostte hem veel moeite. Omgekeerd werd hierdoor ook van het personeel veel gevergd. Achter Kochs soms arrogant optreden ging in feite een verlegen en eenzaam gevoelsmens schuil met een groot gevoel voor doorgaans ietwat macabere humor. Met de meeste mensen bleef het contact afstandelijk, weinigen was het vergund Koch echt te leren kennen.

In zijn geliefde vakantieoord Venetië is hij op 25 september 1990 plotseling overleden. Een publikatie over de Lebuinuskerk, Deventers belangrijkste monument, bleef hierdoor onvoltooid. In het voorjaar van 1991 is aan Koch posthuum de Gulden Adelaar toegekend, de culturele prijs van de stad Deventer. Met deze onderscheiding heeft Deventer de verdiensten van Koch nadrukkelijk erkend. Een eerdere toewijzing was lastig, omdat Koch tot aan zijn overlijden voorzitter was van de toekenningscommissie.

Inmiddels heeft een comité van vooral wetenschappelijke collega's de taak op zich genomen in een herdenkingsbundel een aantal van Kochs opstellen opnieuw uit te geven. Ook een volledige bibliografie, waarnaar ik kortheidshalve gaarne verwijs, wordt hierin opgenomen.

Koch was in veel opzichten een zeer bijzonder mens. Hij belichaamde het type van de archivaris-bibliothecaris voor wie wetenschappelijk werk centraal stond. Met hem is een van de laatste, waardige vertegenwoordigers hiervan verdwenen.

Auteur: J.C. Bedaux

Geboren:   17-07-1923 's Gravenhage
Overleden:   25-09-1990 Venetië
Publicaties:   Tot zijn belangrijkste publicaties behoren: - Diplomata Belgica ante annum millesimum centesimum scripta / ed. M. Gysseling & A.C.F. Koch Deel: I: Teksten. - 461 p. II: Reproducties. Brussel, 1950 - De rechterlijke organisatie van het graafschap Vlaanderen tot in de 13e eeuw / A. C. F. Koch. Antwerpen, 1951. Proefschrift - Oorkondenboek van Holland en Zeeland tot 1299 / [door] A.C.F. Koch. Deel: dl. 1: Eind van de 7e eeuw tot 1222. Den Haag, 1970 - Het Bergkwartier te Deventer : huizenboek van een middeleeuwse stadsw?k tot 1600 / A.C.F. Koch ; met tek. van J.J. van N?endaal. Zutphen, 1989 Over A.C.F. Koch: - Anton Koch herinnerd : 1923-1990 : een vriendenboekje. Deventer, 1992.
Laatst bijgewerkt op:   19-03-2014