Emile Gemmeke (1924-1998)
Toen Emile Gemmeke in november 1997 zijn einde voelde naderen, koos hij als aanhef van zijn afscheidswoord een citaat uit psalm 40: 'Van Uw heil ben ik de blijde verkondiger binnen de grote gemeenschap (...).' Als geboren Maastrichtenaar had Gemmeke dat blije, die levensvreugde, van huis uit meegekregen. Nadat de jonge Emile in zijn geboortestad het diploma gymnasium A had behaald (1942) en enige tijd rechten had gestudeerd, trad hij in bij de orde van de (geschoeide) karmelieten. Na zijn priesterwijding (1949), waarbij hij de priesternaam Monulphus (naar de Maastrichtse patroonheilige) aannam, en studie te Nijmegen was hij in Twente in het onderwijs werkzaam.
Van 1965 tot zijn overlijden woonde hij in het klooster van zijn orde te Deventer: tot 1978 aan de Herman Boerhaavelaan, daarna aan de Broederenstraat. Hij voelde zich volkomen thuis in de stad en ontwikkelde zich tot een markant Deventenaar. Voor hem betekende dat tevens dat hij zich beschikbaar stelde voor het lidmaatschap van de Rotary Club Deventer Centrum, het genootschap Panta, de adviescommissies voor het Stadsarchief en de Athenaeumbibliotheek, de besturen van de Stichting Oud Deventer en van het Etty Hillesum Centrum en allerlei commissies ad hoc. Voor zijn orde, de Stichting Carmelscholen, het Utrechtse bisdom en de kerkprovincie verrichtte Gemmeke op plaatselijk c.q. landelijk niveau veel bestuurlijk werk. Zo was hij dertig jaar lang bisschoppelijk gedelegeerde voor de religieuzen in het aartsbisdom Utrecht. Ook werd hij biograaf van wat hij 'vaderlandse vromen' noemde: karakteristieke persoonlijkheden uit de recente geschiedenis van de Kerk in Nederland. Onder hen bevond zich zijn ordegenoot Titus Brandsma (Oegeklooster bij Bolsward, 1881 - Dachau, 1942). Van Brandsma leerde Gemmeke de cultuur van de ontwikkeling van een mensenleven bestuderen, te streven naar het humaniseren van de geloofsbeleving en op een tegelijk actuele en evangelische wijze de bronnen open te leggen van het eigen Nederlandse geestelijke erfgoed. Die bronnen voerden hem terug naar de laat-middeleeuwse beweging van de moderne devotie, de 'vernieuwde innerlijkheid', die was ontstaan uit het werk van Geert Grote (Deventer, 1340- 1384).
Vanaf 1979 bracht Gemmeke de moderne devotie als een inspiratiebron voor een nieuwe levensstijl ter sprake in een kring die alle klassieke onderscheidingen van kerken en andere levensbeschouwingen overschreed. Hij wilde er een oriëntatiepunt mee aanreiken in de eigen tijd die, net als de late Middeleeuwen, verwarring en vervreemding te zien gaf. Een visie uit eigen traditie achtte hij daarbij beter dan oosterse filosofieën die vreemd blijven aan de westerse beschaving. Een bijdrage leveren aan het bloeiende wetenschappelijke bedrijf rond Geert Grote en diens volgelingen was Gemmekes oogmerk niet, hoe goed hij daarover ook was geïnformeerd. Als man van het midden beoogde hij evenmin een conservatieve wereldvlucht uit de maatschappelijke realiteit. Hem was het te doen om een gewetensvolle verbinding tussen traditie en actualiteit. Uitgaande van het overkoepelende begrip van 'trefzekerheid ten opzicht ten het gewone', wilde Gemmeke, in navolging van de devoten, steeds laten zien waar het in het leven eigenlijk op aan komt.
In meer dan zevenhonderd lezingen en vele korte publicaties gaf hij met een Limburgs geïnspireerde geestdrift uitleg over de Sallandse nuchtere mentaliteit van de devoten en hun gezonde verlangen om een evenwichtige persoon te worden, een 'hele mens'. Gemmeke beleefde die heelheid zelf vooral in de ontmoeting met de ander en de Ander. Daaruit kwam zijn fascinatie voor het verhaal van de Emmaüsgangers, het verhaal dat Michel van der Plas naar Emile heeft toegeschreven. De vrouwen en mannen uit de moderne devotie beoogden de kunst van het leven, maar ook die van het sterven te beoefenen. Over beide had Gemmeke met verve vele malen gesproken. Hij ging daarmee door toen zijn eigen ziekte manifest werd. Met de pen voegde hij enkele trefwoorden toe aan zijn getypte schema voor een lezing over de 'ars moriendi', de stervenskunst, waar hij nu uit eigen ervaring weet van kreeg: 'leren leven met onvolmaaktheden (...) incasseringsvermogen (...) tevredenheid (...) wat doe ik aan mijn eigen stervensbegeleiding?' Spreken bleef hij tot in zijn laatste levensfase. Aan de bezoekers aan zijn sterfbed zei hij telkens: 'lk ben dankbaar en denk maar steeds aan al het goede dat ik ontvangen heb.' Wie de honderden schriftelijke reacties op zijn overlijden heeft mogen inzien, heeft kunnen lezen dat Gemmeke 'al het goede' dat hij ontvangen had weer heeft teruggegeven aan de mensen om hem heen. Niet de vele welsprekende brieven van bekende Nederlanders waren het die het meest troffen, maar de soms met moeite aan het papier toevertrouwde woorden van hen die de Schrift de 'kleinen' noemt. Hen ging het niet alleen om het herdenken van een geleerde en gedistingeerde pater, de officier in de orde van Oranje-Nassau en commandeur in de orde van het Heilig Graf van Jeruzalem, maar om de bewogen 'vaderlandse vrome' die dienend aanwezig was in de gemeenschap van de stad Deventer die hem, de geboren Maastrichtenaar, zo lief was geworden.
Auteur: dr. C.M. Hogenstijn
Uit: Deventer Jaarboek 1999.
Geboren: | 27-03-1924 Maastricht | |
Overleden: | 12-07-1998 Deventer | |
Laatst bijgewerkt op: | 05-03-2014 |