Cato Elderink (1871-1941)


Catharina (Cato) Elderink werd op 28 februari 1871 in Enschede geboren. Haar vader was fabriqueur, ze groeide op in een zekere welstand. Als kind had ze veel bewondering voor de Mecklenburgse schrijver Fritz Reuter die o.a. Ut de Franzosentid schreef in een sterk op het Twents gelijkend dialect. Op jonge leeftijd al vond ze het mooi om met de Twentenaren te praten over het leven van het Twentse volk in vroeger tijden. Ze zou het jammer vinden wanneer al die oude verhalen voorgoed zouden verdwijnen. Enschede was in haar tijd omringd door velden en bos. Graag zwierf ze hier rond op het platteland. Veel informatie ontleende ze aan de verhalen van haar vader. De familie Elderink bezat boerderijen in Buurse, waar ze vaak kwam.

Haar werkzame leven begon in 1892 in Amsterdam in het Buitengasthuis aan de Overtoom en toen dat werd gesloten, in het Wilhelminagasthuis, waar ze haar diploma verpleegster haalde. Volgens eigen zeggen was ze de eerste Enschedese gediplomeerde verpleegster. Rond 1910 keerde ze terug naar Enschede waar ze in dienst trad van de “Afdeling Enschede tot bestrijding van de tuberculose”. Haar taak bestond onder meer uit het bezoeken en adviseren van patiënten. Daarbij kwam ze ook regelmatig op het platteland, waar ze veel kennis over volksverhalen, geschiedenis en gebruiken opdeed. Hoewel zij sprak in het (Enschedese) "burgerplat" en het "Buurser boerenplat" niet machtig was, gaf het feit dat ze dialect sprak een vertrouwensbasis, waardoor de boeren gemakkelijk "los'" kwamen met hun verhalen. Ook trok zij per fiets naar onder meer Rijssen en Markelo en zocht daar de mensen op. Cato Elderink was ongetrouwd, evenals haar 3 zusters en broer. Samen namen ze 4 Hongaarse kinderen onder hun hoede tijdens de hongersnood in Midden-Europa na de Eerste Wereldoorlog. Een foto van de zussen en broer Elderink met 2 van de geadopteerde kinderen is hiernaast afgebeeld, waarop Cato zittend rechts te zien is.

In 1920 kreeg ze eervol ontslag en kon ze zich aan het schrijven gaan wijden. Haar eerste (in de Tubantia) gepubliceerde gedicht (over de barrière aan de grens in het Aamsveen) dateerde van 1914. Dat het gedicht geplaatst werd had ze te danken aan Ko van Deinse. Van Deinse, de eerste conservator van de Oudheidkamer Twenthe en auteur van "Uit het land van katoen en heide" was haar overbuurman in de Marktstraat (vlak bij de Nederlandsche School voor Nijverheid en Handel). Aan hem had ze een goede gesprekspartner wanneer het ging over het Twentse volksleven.

Haar onderzoek en het schrijven van Twentse gedichten en schetsen resulteerden o.a. in “Oet et laand van aleer : Twenther vertelsels” (1921) en “Twenther leu en laand en lèven” (1937), een echt standaardwerk, waarin ze in drie hoofdstukken (In de veldgroond, Op ’n esch, Et stadslèven) de geschiedenis van Enschede en omgeving weergaf. Voor beperkte (familie)kring schreef ze twee boeken over de familiegeschiedenis van de Blijdensteins, n.l. "Een Twentsch fabriqueur van de achttiende eeuw" (1923, heruitgave 1976) en "Het geslacht Blijdenstein" (1926, heruitgave 2003). Ze had het geluk dat de familiearchieven op het Amelink (buiten de stad gelegen) bewaard werden, zodat ze niet bij de stadsbrand van 1862 verloren zijn gegaan.

Af en toe hield zij lezingen voor diverse gezelschappen over het Twentse volksleven, die volgens een ooggetuige onderhoudend en geestig waren. Ook haar onderhoudende "causerietjes" in kleine kring waren geliefd.
Ter gelegenheid van haar zeventigste verjaardag (februari 1941) werd Cato Elderink uitgebreid gehuldigd. Een maand later brak ze tijdens een fietstocht op een zandweg in Buurse een been. Ze zou daar enige uren onopgemerkt gelegen hebben. Aan de daaruit ontstane complicaties is zij op 14 juni 1941 in het ziekenhuis Ziekenzorg overleden. Op haar geliefde stek aan de Buurserbeek werd een ineengeschrompeld stukje papier gevonden waarop ze enkele dagen voor haar dood haar afscheidsregels in dichtvorm geschreven had:


Der zit in 't bosch 'nen oalen wal
Knoestige wortels oaveral....
En ik weet het zoo weinig as zee
Wat mi-j hier vasthölt an dusse stee.
Geboren hier zin wi-j en op-egreuid
In jonkheid heb wi-j espölt en ebleuid
Troanen van droofheid zint der ewest
Ook dee leidt in 't leven tot oons best.
 

Boaven duur ’t dichte beukenloof
Spölt gèle lechtkes en kringskes roond
Oaver de broene gooldige groond.
Half heb ik ze jo meer ekend en verstoan
Völ te vrog zeent ze van mi-j egoan.
Heb ik ze wal genog leef ehad
Dee met mi-j gungen op ’t lèvenspad?

Suja Suja suuselt de weend
Now nig meer denken, sloape mien keend.
Los löt mien lèven now al wat er hölt
As dwerrelend herfstloof as dale et volt.
Eén wordend met al dee ons vuur bint egoan
Zal ik dan ’t lèvensroadsel verstoan.
Suja Suja suuselt de weend
Nem Moder Eerde, dek too dien Keend.


Cato Elderink werd begraven op de Oosterbegraafplaats te Enschede.


Auteur: Tonny Peters


Zie ook Biografisch Portaal

Geboren:   28-02-1871 Enschede
Overleden:   14-06-1941 Enschede
Vader:   Hermannus Elderink (1830 - 1918)
Moeder:   Catharina Blijdenstein (1838 - 1908)
Echtgeno(o)t(e):   niet gehuwd
Publicaties:   “Oet et laand van aleer” (1921) "Een Twentsch fabriqueur van de achttiende eeuw" (1923) "Het geslacht Blijdenstein" (1926) “Twènter laand en leu en lèven” (1937) Over Cato Elderink o.a. artikelen van Klaas Jan Uildriks en G. Waardenburg-Tip In: ’n Sliepsteen no. 45 – (1996) In 2003 werd na een jarenlange inventarisatie door Jan Gröneveld het "Overzicht van de nagelaten papieren van de familie Elderink" samengesteld. De collectie Elderink die bij het Van Deinse Instituut berust bevat onder meer brieven, notities en schriften, waaronder veel van Cato Elderink. Het overzicht is verschenen in een kleine oplage en is in te zien bij het Van Deinse Instituut.
Laatst bijgewerkt op:   02-12-2014