Adriaan Buter (1918-2000)


Ruim vier jaar is het nu geleden dat de Twentse journalist /regionalist/ duizendpoot Adriaan Buter overleed. De streekcultuur in het Oosten heeft deze noeste werker zeer aan zich verplicht. Tijd voor een eerbetoon!

Ruim driehonderd man hing aan zijn lippen. Al vertellend, declamerend en zelfs zingend had hij zijn gehoor bij boekhandel Broekhuis op zondag 15 oktober 1989 ruim anderhalf uur geboeid meegevoerd op een literaire reis van tweehonderd jaar Twentse lectuur/literatuur. En dat alles ter gelegenheid van de presentatie van het boek Om de taal van Twente dat ik bij dezelfde Broekhuis uitgaf. Betere reclame kon ik me nauwelijks wensen. ‘Buter keant alman en alman keant Buter’, introduceerde ik hem. Maar wàs dat wel zo? Toen Adriaan onder groot applaus de obligate enveloppe met inhoud in ontvangst mocht nemen, kreeg hij er een grote kruik jenever bij. “Hè, ze weet toch dat ik doar nich an doo’, liet hij zich tegenover mij ontvallen. Buters’ faam was tot velen doorgedrongen, maar zijn persoon ging misschien toch wat schuil achter de meer dan vijftig boeken die hij schreef of waaraan hij meewerkte. Om niet te spreken over de lawine artikelen van zijn hand.

Geboren werd hij op 27 februari 1918 in Neede in een vrijzinnig hervormd onderwijzersgezin. Adriaan groeide op in de buurtschap Lochuizen, tussen de boerenkinderen. ’s Morgens haalde hij een kan melk bij een noaber en na schooltijd speelde hij er soms met een leeftijdsgenoot, de toekomstige boer. De oude Achterhoekse boerderijen kende hij als zijn broekzak; hij was er kind aan huis, kreeg er koffie met een klont en beschuiten met suiker. Toch was Adri een beetje een buitenbeentje; zijn vader was immers de bovenmeester, een beroep dat status had in die jaren. Het alom in gebruik zijnde ‘plat’ pastte daar, zo vonden zijn ouders (een Hollandse moeder en een Drentse vader), niet bij. Maar de schoolmeesterszoon pikte het dialect ‘van de stroate’ op. ‘Samen met de buurtjeugd wenste ik bij het ‘Niejoar winnen traditioneel de noabers ‘völle heil (of völle geluk) en zeagen […]’. Het Nedersaksisch is hij sindsdien als een ‘kostbaar stukje cultuurbezit […] gaan koesteren’, evenals zijn zus Fenna, die tot op hoge leeftijd Achterhoekse streektaalgedichten schreef. Als jongen had Buter al een grote liefde voor het omringende landschap, voor de natuur en de geologie. Hij verzamelde fossielen en andere realia uit de Needse ’bergen’. Deze schatten werden opgeslagen, gedocumenteerd en geëxposeerd in een huismuseumpje - aanvankelijk in een kippenhok - met de naam ‘De Merel’.

Jeugd
Idealisme kan niemand de jonge Buter ontzeggen, al vroeg werd hij lid van de Jeugdbond Voor Onthouding. Na enige tijd zou hij zijn draai vinden als redacteur - een rol die hem op het lijf geschreven stond - van het maandblad van deze bond. Af en toe probeerde hij zelfs literair gestalte te geven aan zijn idealisme. Zijn ontboezemingen vonden een plek in Klimop het maandblad van 11- tot 14jarige leden. Als aspirant-lid, (hoofd)bestuurder en na zijn één- en twintigste nog een tijdje als plaatselijk voorzitter had Buter zijn geestelijke vorming voor een groot deel te danken aan de JVO. Hij zou het streven van de geheelonthouding zijn leven lang trouw blijven.

Een literaire bijdrage van de 16-jarige Buter aan het blad van de geheel-onthoudersbond:

Intermezzo

Door blijde, zonbeschenen straten
Trekken de onthouders, fier.
Dan plots: een wagen, vol met vaten,
Hoog opgeladen vaten bier!

Weg trekt de zon nu achter wolken.
De stoet houdt in, vertraagt z’n gang.
‘t Symbool van naamloos grote kolken
Van drankellend’ verstomt ‘t gezang.

De voerman vloekt en wendt de wagen.
Die ratelt heen. De stoet kan voort.
Maar ‘r is een schaduw komen vagen
En niemand, die nog zangen hoort …

Na zijn HBS-tijd werd Buter, die behalve de geheelonthouding ook de rooie beginselen was toegedaan, als leerling-journalist bij het Volksblad voor Enschede aangenomen. Klaas Jassies, de latere VVV-man, schouwburgdirecteur en regionalist, was er zijn baas. De twee konden goed met elkaar overweg. Buter zou Jassies later zijn journalistieke voorbeeld noemen. In 1937 werd hij volontair bij het Volksblad voor Twente van de Arbeiderspers te Enschede. En hij meldde zich in deze jaren in de rijen van de adepten van Van Deinse, Elderink, Vloedbeld en zo veel andere Twentse regionalisten. Ondertussen pakten zich over de oostgrens pikzwarte wolken samen van haat en oorlogsgeweld die zich weldra zouden ontladen boven de rest van het continent. Ons land, dat schuilde in zijn droom van neutraliteit, ontkwam dit maal niet.

Op 10 mei 1940 drongen de Teutoonse horden Nederlands territoor binnen. Na een korte, ongelijke strijd met een door het pacifisme verzwakt leger, volgden lange jaren van vernedering en bezetting. De vrije pers, de eerste vijand van elke diktatuur, werd gebreideld. Het Volksblad voor Enschede ontsprong de dans niet. Buter nam ontslag uit protest. Zoals een miljoen andere Nederlanders sloot hij zich aan bij de Nederlandsche Unie die hij vooral zag als een anti-NSB –beweging. Hij werd zelfs bureauchef van de Enschedese afdeling. In die hoedanigheid bezocht hij eens de vermaarde Twentse schrijfster Cato Elderink met het verzoek een historische bijdrage te leveren voor het orgaan van de Unie ter stede Oet ’t Elderinkshoes. De schrijfster zegde een bijdrage toe en spoorde Buter bij die gelegenheid aan zich verder te verdiepen in de taal en het volksleven van Twente en zich tot een deskundige op dat gebied te ontwikkelen. Het was de enige ontmoeting tussen hen beiden.

Cato Elderink hoorde tot de vriendengroep rondom de aartsvader van de Twentse regionalisten, Ko van Deinse, Buters Enschedese achterbuurman! Veel contact bestond er overigens niet tussen hen. Van Deinse was tijdens de bezettingsjaren al een volkomen uitgebluste oude man. Buter kende méér regionalisten van het eerste uur. Bij de legendarische ‘meester’ Bernink (Vöggelkloas) van het charmante museum Natura Docet zette hij een periode zijn werkkracht in. Willem Dingeldein, het folkloristisch orakel uit Denekamp, kwam er ook regelmatig over de vloer. Buters kennis en inzet voor de museumcollectie werden hogelijk gewaardeerd. Gevaarlijker was het politieke werk. Buter liet de bezettingstijd niet gelaten over zich heen komen. Dat werd duidelijk toen hij samen met partijgenoot Hennie te Riet (de latere burgemeester van Diepenheim) brieven schreef naar talloze leden van Nederlandse Jeugdherbergcentrale – waarin beide een rol speelden – om hen op te roepen geen gebruik meer te maken van deze jeugdherbergen, nu ze verworden waren tot honken van de jongerenafdeling van de NSB, de Nationale Jeugdstorm. Nog grotere risico’s nam hij toen hij een baan kreeg op het distributiekantoor te Enschede. Daar werkte hij onder andere met zijn latere vrouw Alie Wisselo aan de verzorging van Joodse onderduikers. Ze bewaarden in hun huis materialen die nodig waren om valse papieren te vervaardigen. Het blijft jammer dat Buter over deze periode van zijn leven zo weinig meededeelzaam was!

Na 1945 krabbelde Nederland weer op. Ook de pers kwam weer op zijn verzuilde pootjes te staan: Buter werkte mee aan de oprichting van Het vrije Volk voor de regio Twente (hij debuteerde erin met dialectgedichtjes ondertekend met B.). Van nu af was hij als journalist regionalist en als regionalist journalist. Grote vragen moesten in deze tijd een antwoord krijgen: hoe moest het na-oorlogse Nederland eruit zien? En van waar uit zou dat bepaald worden? De regionalisten uit Noord en Zuid wisten daar wel een antwoord op. Het geheel van de cultuur van ons land ontleende zijn kracht en veelzijdigheid aan dat van zijn samenstellende delen: de regiones. Niet van bovenaf diende alles geregeld te worden, maar integendeel, van onder af en vanuit de lijnen van de regionale tradities. De regionalisten belegden congressen in de (door Jan Jans ontworpen) gebouwen van de volkshogeschool te Bakkeveen De Tukkers waren aanvankelijk nauwelijks vertegenwoordigd. Later werd dat anders. Maar de toon werd steeds gezet door regionalistische voorlieden uit Brabant, Limburg en Friesland. Vooral ook de laatsten kenden vaak een felheid in hun optreden die de Twenten misten. De Friese schrijver Fedde Schurer sloeg Buter bij gelegenheid wel op de schouder en voegde hem dan enigszins jennend toe: ‘Nou, toch op de barricaden dan, Buter!’ ‘Zo wadn wiej dus nich!’, zei hij mij jaren later enigszins verontschuldigend.

Het waren drukke jaren. Samen met Johan Buursink gaf hij van 1948 tot 1949 Twenteland, Weekblad voor gewestelijk streven uit. Het dunne blad oogde professioneel. Hoofdredacteur was Buter, mederedacteur Buursink. Herman Bezoen die gepromoveerd was op Klank- en vormleer van het dialect der gemeente Enschede meldde zich als eerste abonnee aan. Blijkens het onderschrift gaf een keur aan schrijvers zijn medewerking. In realiteit draaide de periodiek geheel op het redactieduo. Dat brak Twenteland na een jaar op. Het blad moest, naast beider reguliere werkzaamheden, elke week worden volgeschreven en uitgegeven. Twenteland ging terziele maar dat betekende geen rust op het regionalistische front.

In 1948 werd te Zwolle de oprichtingsvergadering van de Algemene Vereniging Twente gehouden. Buter was al snel betrokken bij deze club, al bleef hij voor het publiek wat op de achtergrond. Toch zette hij zich breed in. Ook voor de zogenaamde ‘hogere’ cultuur. Toen op 20 juni 1949 minister Rutten de subsidie voor het Twents Philharmonisch Orkerst wilde schrappen belde dezelfde avond de oud-Groninger brandstoffenhandelaar en oudheidkamerman Wevers met Buter: er moest actie komen! Samen zetten ze een provinciaal comite op en zochten er bekende Overijsselaars voor aan.

Uiteindelijk zette Buter samen met Buursink een handtekeningenactie op touw, waarmee ze, ondanks de korte voorbereidingstijd, 45.000 adhesiebetuigingen binnenhaalden. Na de doorstart van de AVT onder fungerend voorzitter Jans werd Buter secretaris. De AVT-geschriften van zijn hand zijn een fundgrube voor speurders naar de regionalistische beweging van de jaren vijftig. Onder leiding van het duo Jans-Buter trad de AVT naar buiten met de Twentedagen. De eerste werd gehouden in Enschede in 1952. De regionalistenvereniging werd gereorganiseerd. Om de werkzaamheden goed te verdelen kwamen werkgroepen. Vooral de werkgroep textiel mocht op Buters warme sympathie en medewerking rekenen. De Haaksbergse textielfabrikant Dick Jordaan werd voorzitter en Buter (weer) secretaris: ‘Er is een witte plek op de Twentse historische kaart, namelijk wat betreft de geschiedenis der textielhistorie, vooral na 1875, toen deze een wijde vlucht begon te nemen en vooral wat de niet economische aspecten betreft, zoals de sociale, technische en taalkundige’, tekende de laatste op.

De activiteiten ten behoeve van de Twentse textielhistorie vormden de kiem van waaruit later het Twents textielmuseum Jannink gegroeid is. De verstandhouding van Buter tot Jans zou je van Buters kant kunnen karakteriseren als een van leermeester en later ook vriend. Het eerst was hij de naam Jans tegen gekomen bij een bezoek aan het lösse hoes Groot Bavel achter het Rijksmuseum Twenthe. De belangstelling voor de fraaie hofsteden in het oosten van Nederland ontwaakte. Vanaf toen begon hij bewust naar bijzonderheden te zoeken, maakte foto’s van typische boerderijen, en krabbeltjes van bijzondere details. Buter vergezelde de Almelose architect wel op zijn talloze studie- en tekentochten door Oost-Nederland en het aangrenzende Duitsland.

De verhouding tot Buursink was een tijdlang het beste te typeren als een van een vriend èn rivaal. Dat bleek uit de merkwaardige briefwisseling tussen hen beiden van 1953 die nog op het Van Deinse Instituut aanwezig is. Kern van het conflict dat daaruit sprak was Buters geldingsdrang - hij wilde in de ogen van Buursink alles naar zich toetrekken – en zijn te grote optimisme. Voortdurend nam Buter te veel hooi op de vork. De AVT sukkelde maar wat voort (Buursink schreef weinig kies zelfs over ‘een opgewarmd lijk’), maar Buter had wéér een nieuw initiatief: een knipselarchief. Dat schoot Buusink in het verkeerde keelgat. Er zijn over en weer felle woorden geschreven. Later werden de problemen weer bijgelegd. Tijdens de algemene inzinking in de aandacht voor het streekeigene ging Buter zijn eigen weg. Hij schreef in kranten en tijdschriften. Het ene boek na het andere van zijn hand kwam uit. En passant verzon hij een passende naam voor het mededelingenblad van de Oudheidkamer Twenthe, waarbij hij natuurlijk ook betrokken was. Het werd ’t Inschrien’, oorspronkelijk een term voor het opbergvakje voor kleinoden in een tuugkist. Verder was hij betrokken bij de Twente-Dinkelland-Naoberschop kring van heimatfreunde die op initiatief van de Heimatverein Gronau-Epe werd opgericht, er volgden wat bijeenkomsten er kwam zelfs een mededelingenblad uit maar veel had het allemaal niet om hakken. En bij het Jaarboek Twente dat vanaf 1961 verscheen staat hij weliswaar van 1962 tot 1977 vermeld bij de redactiecommisie maar het echte werk werd de eerste jaren verricht door Buursink, later door Bernhard Plegt.

In 1967 verhuisde het gezin Buter, met inmiddels zes kinderen, naar … Lochuizen. De pater familias keerde terug naar de buurtschap van zijn jeugd. De Buters woonden er ‘zeventien heerlijke jaren’ op de fraaie boerenhofstede ‘Zwaleman’. De delle bood ruimte aan het huismuseum. En Buter schreef. Van 1966 tot 1980 kreeg hij, na een tijd als chef-redacteur van Het Parool te Almelo werkzaam te zijn geweest, als eerste niet-katholieke redacteur, een werkkring bij de Twentsche Courant. Tot in het jaar van zijn overlijden zou hij er zijn veel gelezen rubriek ‘Bij ons in het Oosten’ in schrijven. Na de fusie van de Twentsche Courant met Tubantia werd de rubriek voortgezet.

De aandacht voor het streekeigene leefde zo medio jaren zeventig weer op. De Kreenk veur de Twentse Sproake werd opgericht. Buter werd lid en in de kreenkwerkgroep voor de Twente Akademie zag hij al ras een mogelijkheid een oude droom te verwezenlijken; het stichten van een heus Twents studie- en documentatiecentrum à la de Fryske Akademie. Hij pleitte er al in 1947 voor. (4) Nu zou hij zijn schouders er onder zetten. Sinds 1980 was hij met de VUT. De werkzaamheden werden er niet minder om. Zelf schreef hij er grappig over: ‘Ik ken ze niet, maar het schijnt nog voor te komen dat gepensioneerden of vutters achter de greraniums gaan zitten. Hoewel dat mooie bloemen zijn, is zoiets een dom besluit. Behalve mooi zijn ze ook ijzersterk en daar legt een vutterik het toch tegen af. De overlevende is meestal de geranium’. Hij werd medeoprichter, bestuurslid en eerste directeur (van 1982 tot 1989) van het centrum voor streekcultuur de Twente Akademie. Als regionalist was dit Buters’ finest hour. In goede verstandhouding veroverde hij in het gebouw van de Overijsselse Bibliotheekdienst Oost te Borne, waar de akademie onderdak vond, steeds meer ruimte. Buter woonde toen ook in Borne, dicht bij het vuur. De akademie groeide zoals hij dat wilde: van onder op. Het moest uit de mensen komen. Het getal van vrijwilligers wies en aan een heel scala van onderzoeksvelden als volkskunde, natuur, milieu, textielhistorie, archeologie, Twentse taal, heemkundeonderwijs, kledingonderzoek, enz. werd zo langzamerhand aandacht gegeven. En dat gebeurde in den beginne allemaal zonder financiële middelen. Nil volentibus arduum! Al spoedig verscheen er een eigen contactorgaan Stad en Land, dat zich ontpopte tot een onmisbare bron voor eenieder die van de streekcultuur op de hoogte wenste te blijven. Toen de eerbiedwaardige Oudheidkamer Twenthe na een lang wordingsproces fuseerde met de Twente Akademie moet het hem goed gedaan hebben dat zijn suggestie voor een nieuwe naam, ‘Van Deinse Instituut’, werd opgevolgd.

Na Plegts’ plotselinge overlijden nam Buter de fakkel als hoofdredacteur van het Jaarboek Twente over. Hij schreef in het jaarboek (en in Stad en Land) onder het pseudoniem ‘Zwaleman’. Een doorzichtige naam voor wie hem kende. Ook hier bleef hij zijn opvattingen trouw. Het moest uit de mensen komen. Om die opvattingen overeind te houden moest hij zo rond 1980 een kleine opstand in de redactie onderdrukken. Een deel van de redacteurs wilde van de bijdragen van amateurs af. Buter bond ze ‘de bokse’ op: het ging niet door.

Een gedicht van Zwaleman in het Jaarboek Twente van 1984:

De Zeve is gus

De zeve wochtend an de muur
De melk strölt oet et geer.
‘t Kleine steulken kot d’r vuur –
De vrouwe kot biej’ t deer.

Zo gung dat op de boerderiej:
Met emmer, zeve en bus.
Moar d’oale tied is noe vuurbiej –
De zeve wodden gus!

‘n Töchken nog, en ‘t is gedoan;
De melkbus wodt antiek.
Vuur kleine boeren gin bestoan –
Zee zölm komt an ‘n diek!

En Buter schreef. Teveel om hier te memoreren. Het in 1988 verschenen standaardwerk Over-IJsselse volkgebruiken is misschien zijn magnum opus. Voor dit werk over de levende folklore in deze provincie verwerkte hij de gegevens van een halve eeuw speuren, studie en documentatie. De jaren regen zich aan een. In 1998 bereikte de man met het motto ‘Het leven is waard om geleefd, maar vooral om beleefd te worden!’ de leeftijd van de sterken: hij werd tachtig. Het werd een feest met een randje: nauwelijks een jaar eerder had hij zijn vrouw verloren. Bij de viering van zijn verjaardag gaf hij zijn ‘vrenden en möägen’ geheel in stijl, een boekje mee: Geluk en zeagen ‘. Het betreft een bundeltje ‘dichtsels’ die een periode bestrijken van 1934 tot 1998.

De laatste jaren woonde Buter weer in Neede. In februari 2000 bezocht ik hem aan het Gantvoort om informatie op te doen voor mijn dissertatie over het regionalisme. Het werd een boeiende middag. De heer des huizes was bezig om foto’s van zijn kort daarvoor ondernomen reis naar zijn zoon in Afrika in te plakken, en ondertussen vertelde hij honderd uit over het regionalisme en de mensen die hij kende. Alleen over de oorlogsperiode bleef hij zwijgzaam. Na aandringen bleek hij bereid om mij, een volgende keer - nà zijn ziekenhuisopname - uitgebreid te woord te staan over dat onderwerp. Bij het afscheid in de deuropening praatten we nog geruime tijd na. Toen hij zinspeelde op zijn leeftijd en zijn gezondheid, grapte ik ‘leu as ie dee wördt honderd joar’. Hij lachte wat zoetzuur en zei: ‘Ik wet nich. Ik zol nich te lange wochn’. Daarop maakten we een afspraak. Daar bleef het helaas bij.

Het is nu jaren geleden dat Buters pen tot zwijgen werd gebracht. Van Deinse heeft zijn instituut, Vloedbeld zijn herinneringskei, Dingeldein zijn borstbeeld, Jans zijn stichting en Johanna van Buren haar standbeeld. En Buter?

Auteur: Frank Löwik.
(eerder gepubliceerd in De Roskam, 2004)
Geboren:   27-02-1918 Neede
Overleden:   09-05-2000 Neede
Publicaties:   Adriaan Buter schreef tientallen boeken, honderden tijdschriftartikelen en als journalist ontelbare krantenartikelen. Enkele titels: Volksverhalen uit Overijssel. 1981 Dorpen en stadjes van Twente. 1982 Regge en Dinkel : land van levend water. 1984 De kadans van de getouwen : heren en knechten in de Nederlandse textiel. 1985 Over-ijsselse volksgebruiken : een feestelijke ommegang door het jaar. 1988
Laatst bijgewerkt op:   27-02-2014