Thomas Ainsworth (1795-1841)


Thomas Ainsworth werd op 22 december 1795 te Bolton Le Moors geboren als zoon van Thomas Ainsworth en Betty Wraitty. Hij overleed op 13 februari 1841 in zijn woning, huize de Eversberg bij Nijverdal. De uit Engeland afkomstige Thomas Ainsworth was een uiterst bekwaam textieltechnicus. Na het faillissement van de katoenfabriek van zijn vader stak hij samen met zijn broer Edward over naar het vasteland van Europa. In 1827 was hij in dienst van John Cockerills machinefabrieken en hoogovens te Seraing, toentertijd met 2200 arbeiders het grootste industriële bedrijf ter wereld. Hij verliet België wegens het uitbreken van de opstand en kwam in Holland terecht. Ainsworth was teleurgesteld hier zo weinig industrie aan te treffen. Hij verbleef geruime tijd aan de Zaan en te Rotterdam. In dienst van de firma Van Gelder Schouten & Co. te Wormerveer hield hij zich bezig met de fabricage van gekleurd papier. Ook leerde hij in deze tijd zijn latere handelsvriend, de koopman in chemicaliën en verfhout Cornelis Kuyper kennen. Kuyper was ook erfmarkerichter van de marke Noetsele, gelegen binnen de gemeente Hellendoorn.

In 1832 besloot Ainsworth zijn geluk in Elberfeld, gelegen in Westfalen, te gaan zoeken. In de jaren 1831/32 had hij reeds verschillende opdrachten uitgevoerd, onder andere voor Driessen uit Aalten, Hofkes uit Almelo en De Maere uit Hengelo. In deze periode kwam hij in contact met de Twentse fabrikeurs en met Willem de Clercq, de secretaris van de Nederlandsche Handel-Maatschappij, welke laatste hij toevalligerwijze ontmoette in een logement in Hengelo. 'Geef mij een snelspoel en een Twentse jongen en ik zal u in een korte tijd calicots leveren zoveel u wilt', zijn de historische woorden die Ainsworth bij deze gelegenheid volgens de overlevering heeft gesproken. Het resultaat van dit gesprek was dat er met goedkeuring van de directie van de N.H.M, een weefschool te Goor werd opgericht met het doel de arbeiders in Twente het gebruik van het nieuwe weefgetouw met de snelspoel te leren. Ainsworth was een groot voorstander van het in stand houden van de handweverij en wilde niet overgaan op stoomkracht. In juni 1833 werd de weefschool geopend. De leiding was in handen van Ainsworth. Hij kreeg een benoeming voor drie jaren met een salaris van minstens ƒ 2400 per jaar. Voor een studiereis naar Engeland werd hem ƒ 4800 vergoed. Namens de N.H.M, huurde Gerrit Schimmelpenninck in Goor voor ƒ 200 per jaar een vrij grote schuur van de logementhouder August van Delden. Na enige verbouwingen was de schuur geschikt voor 85 getouwen. Onder leiding van Ainsworth onderwezen vier geschoolde Engelse wevers de aangenomen volwassen mannen de nieuwe manier van weven op de ter plaatse naar Engels model vervaardigde calicotgetouwen, die van de snelspoel met zweepje waren voorzien. Een systeem dat ten opzichte van de Belgische snelspoel een verdere vooruitgang betekende. Het weven geschiedde nu 2'/2 a 3 maal zo snel, terwijl de wever door een gemakkelijker houding zich minder vermoeide. Ook werden er in deze jaren weefscholen geopend in Diepen-heim, Enter en Holten. De in dienst genomen volwassen mannen waren binnen acht weken zover gevorderd, dat zij als leermeesters konden optreden en elk van hen een kind onder zijn toezicht kreeg. Daar de school tevens een fabriek was, maakte de N.H.M, winst op de daar vervaardigde goederen.

In het voorjaar van 1834 kreeg Ainsworth de opdracht van de N.H.M, om fabrikanten desgevraagd alle mogelijke informatie te verstrekken. Vele industriëlen maakten van de gelegenheid gebruik en zonden een wever om de nieuwe behandeling te leren. In 1834 waren er in de vier weefscholen in totaal 450 weefgetouwen. Naarmate het weven met de snelspoel meer algemeen bekend raakte, werd het nut van de weefscholen kleiner. Na 1835 verminderde dan ook langzamerhand het aantal leerlingen. Het doel van de weefscholen was geweest om de nieuwe werkwijze snel in te voeren. Toen dit doel bereikt was, werden zij overbodig. De N.H.M, deed in 1836 haar vier weefscholen over aan Gulian Cornelis Arntzenius. Hij kreeg de orders die vroeger aan de weefscholen werden gegeven.
De taak van Ainsworth voor de N.H.M, was niet afgelopen. Hij begon proeven te nemen met nog fijnere soorten katoen zoals drukkatoen en cambric. Ainsworth stelde de directie van de N.H.M, voor een kleine modelweverij te stichten. Het plan voor een modelweverij en vlasspinnerij kon gecombineerd worden met een nog niet uitgevoerd idee van de N.H.M, om in Twente een agentschap te stichten voor het in ontvangst nemen en keuren van de goederen.
De contacten die Ainsworth had met zijn handelsvriend Cornelis Kuyper wierpen nu vruchten af. Als geen ander kende Kuyper de omgeving van de marke Noetsele. De erf-markerichter zal Ainsworth deze omgeving ter overweging hebben meegegeven. De directie van de N.H.M, ging akkoord met het voorstel van Ainsworth. Zijn keuze viel op de omgeving van het kruispunt van de straatweg van Zwolle naar Almelo met de rivier de Regge. Voor een agentschap was geen betere plaats te bedenken. De directie van de N.H.M, huurde voor een periode de oude havezate de Eversberg, gelegen in de marke Notter en Zuna, binnen de gemeente Wierden. De directie gaf opdracht tot grondaankoop in de marke Noetsele en de omgeving ten westen van de rivier de Regge. Aan de zo verworven gronden werd door de directie van de N.H.M, de naam Nijverdal gegeven. Ten noorden van de straatweg werd het keurmagazijn gebouwd, ten zuiden ervan bouwde Ainsworth, die niet over voldoende eigen middelen beschikte, met kapitaal van de N.H.M, zijn modelweverij en vlasspinnerij.

Ainsworth werd directeur van het agentschap. Voor zijn eigen modelweverij werd op 14 mei 1836 namens de N.H.M, door notaris G. Kluvers de eerste steen gelegd. Ainsworth kreeg na enige tijd zeer bekwame medewerkers naast zich, met name Robert Campbell als agent. Na het overlijden van Ainsworth werd geen nieuwe directeur meer benoemd. Campbell bleef agent. Als boekhouder was Hendrik Wormser aan het agentschap verbonden, hij zou Campbell na diens overlijden opvolgen als agent. Ainsworth is volgens zijn overlijdensakte op zaterdagavond 13 februari 1841 omstreeks 10 uur in zijn woning overleden. Rondom zijn dood hangt een waas van geheimzinnigheid. Hij werd op verzoek van zijn broer Edward te Goor begraven. Hij wordt beschouwd als de grondlegger van de Twentse katoenindustrie. Zijn graftombe kan men te Goor nog steeds bewonderen. Thomas Ainsworth was gehuwd met Jane Bower. Uit dit huwelijk zijn vijf kinderen geboren.

G.B. Spijker Uit: Overijsselse Biografieën

Zie ook Biografisch Portaal
Zie ook Canon van Hellendoorn
Zie ook Canon van Hof van Twente
Geboren:   22-12-1795 Bolton Le Moors (UK)
Overleden:   13-02-1841 Wierden
Vader:   Thomas Ainsworth
Moeder:   Betty Wraitty
Echtgeno(o)t(e):   Jane Bower
Publicaties:   Algemeen Rijksarchief (ARA), Archief van de Nederlandsche Handel-Maatschappij G.B. Spijker, Bijdrage tot de ontstaansgeschiedenis van Nijverdal. Almelo, 1991. Meer publicaties
Laatst bijgewerkt op:   27-02-2014