Alexander Eppo baron van Voorst tot Voorst (1880-1965)


Alexander Eppo baron van Voorst tot Voorst werd op 30 augustus 1880 te Zwolle geboren. Hij was de oudste zoon van Joan Maria baron van Voorst tot Voorst (1851-1939) en Pauli-ne Frederique Elisabeth Marie van Sonsbeeck (1851-1922). Van Voorst stierf op 27 mei 1965 te Hillegersberg. Alexander — later Eppo — van Voorst bezocht het gymnasium in Katwijk en Zwolle en studeerde vervolgens rechten aan de Rijksuniversiteit te Utrecht. Hier promoveerde deze katholieke edelman in 1905 op stellingen in de rechtswetenschap. In hetzelfde jaar trad hij toe tot de directie van de Overijsselsche Onderlinge Brandwaarborg Maatschappij. Tot 1921 zou hij daar mededirecteur blijven. Ook was hij jarenlang voorzitter van de Provinciale Bond van R.K. Kiesverenigingen. Toen hij in 1925 voor het ambt van commissaris der koningin in de provincie Overijssel werd aangezocht, stond hij op het punt elders een lucratieve betrekking te aanvaarden. "De zekerheid dat het ambt niet aan een bepaalde tijdsduur was gebonden, heeft mij uiteindelijk ja doen zeggen", lichtte hij later zijn keuze voor de hoogste bestuursfunctie in de provincie toe. Het bevoegd gezag had overigens eerst aan een andere kandidaat gedacht. Overijssels ARP-gedeputeerde mr. H. van der Vegte was eerder gevraagd zich voor het ambt beschikbaar te stellen, maar had geweigerd.

Van Voorst was van huis uit bekend met het Overijssels provinciaal bestuur. Zijn vader, Joan Maria baron van Voorst, was vanaf 1898 de laatste gekozen edelman van de provinciale staten. In 1901 was het lidmaatschap van gedeputeerde staten daar nog bijgekomen. Toen zijn zoon in 1925 commissaris werd, gaf de vader zijn zetel in dit college op, maar als lid van de staten schikte hij zich nog tot 1933 onder de leiding van zijn zoon. Als commissaris toonde Van Voorst zich geen al te krachtig bestuurder. Hij had weinig behoefte om de bestuurlijke taken van de staten uit te breiden. Het provinciaal bestuur diende zich volgens hem te beperken tot de uitvoering van het rijksbeleid. De commissaris diende als voltijds bestuurder de boventoon te voeren in het bestuur van de provincie. Aan de mogelijkheid om een eigen provinciaal beleid te voeren werd nog nauwelijks gedacht. Elders was dit overigens niet veel anders. Pas na de Tweede Wereldoorlog zou het provinciaal bestuur meer taken naar zich toe trekken. Daar staat wel tegenover dat de stichting van het Economisch-Technologisch Instituut Overijssel in de jaren dertig voor een belangrijk deel het werk was van Van Voorst. Ook kon hij op zijn strepen staan waar het de benoeming van burgemeesters betrof. Na hun benoeming liep hij ze echter niet voor de voeten.

De commissaris maakte de stormachtige industrialisatie van de overwegend agrarische provincie mee. Met talrijke bedrijven voerde hij onderhandelingen over vestiging in Overijssel. "Als je er honderd op het oog had, mocht je blij zijn, wanneer er één werkelijk kwam", zei hij daarover. De Eternitfabriek in Goor is een voorbeeld van een bedrijfsvestiging die uit de periode van zijn commissarisschap dateerde. Eind jaren dertig toonde hij veel belangstelling voor de luchtbescherming. De provincie Overijssel was de eerste waar op initiatief van Van Voorst een grote oefening werd gehouden.

Op de Duitse inval in mei 1940 was ook Van Voorst, evenals vele andere hooggeplaatste Nederlanders, slecht voorbereid. Toch zou de commissaris van alle provinciale bestuurders het meest in zijn functioneren worden getroffen door de Duitse bezetting. Met de provinciale Beauftragte des Reichskommissars, moest hij ambtshalve contacten onderhouden. Bovendien fungeerde hij als stootblok tussen de Duitse autoriteiten en de burgemeesters in zijn provincie. Daardoor werd de positie van de commissarissen — in juli 1940 was de titel commissaris der koningin vervangen door commissaris der provincie — steeds hachelijker. De Duitse wens om de commissarissen onder controle te krijgen, resulteerde uiteindelijk in het ontslag van bijna alle oude commissarissen. Van Voorst zou tot augustus 1941 op zijn post blijven. Toen werd ook hij ontslagen. Besef van de gewijzigde verhoudingen en loyale samenwerking met de Duitse bezettingsautoriteiten waren volgens Van Voorst noodzakelijk om erger te voorkomen. Vandaar dat de burgemeesters instructies kregen om verzet ten strengste af te keuren. Burgemeesters die zich later in de bezetting tot Van Voorst wendden, kregen de raad ook op hun post te blijven.

Bij deze loyale houding van Van Voorst tegenover de bezetter moet men wel bedenken dat ook hij zich niet in de theorie van het nationaal-socialisme had verdiept. De gruwelen die de Duitsers voor de Nederlandse joden in petto hadden, werden ook door hem niet voorzien. Angst voor de Duitsers speelde bij deze coöperatieve houding geen rol. Toen tijdens een rondreis door de provincie Overijssel Beauf-tragte Schröder bij de humorvolle commissaris zijn beklag deed over anti-Duitse leuzen als "weg met de moffen", reageerde Van Voorst laconiek. Moffen, zo legde hij dr. W. Schröder in hotel Carelshaven in Delden uit, was enkel een afkorting voor "Menschen ohne Fehler". Het ontslag van enkele Overijsselse burgemeesters opende Van Voorst de ogen. Toen ging hij zich ook meer schrap zetten tegen Duitse maatregelen. Op 9 augustus 1941 werd hij, samen met zijn Groningse ambtgenoot mr. J. Linthorst Homan, door Rijkscommissaris Seyss-Inquart ontslagen. Het ontslag kwam voor velen in Overijssel als een verrassing. Als opvolger van Van Voorst werd nog diezelfde dag de nationaal-socialist jhr. E.L.M.Th.J. von Bönninghausen benoemd (zie elders op deze website). Gedurende de rest van de oorlog nam hij regelmatig onderduikers bij zich in huis.

Na de bevrijding keerde de commissaris terug op zijn post, zij het niet voor lang. In april 1946 werd de pensioengerechtigde commissaris opgevolgd door ir. J.B.G.M. ridder de van der Schueren. Van Voorst was, hoewel beminnelijk en getapt, een regent. Geestig maar kordaat leidde hij jarenlang de statenvergaderingen. Overijssel was hem, als buitenman in hart en nieren, dierbaar; als jongeling ging hij reeds met zijn vader op snip-penjacht. Na zijn pensionering in 1946 hervatte hij tijdelijk een soort buitenleven op zijn landhuis Mataram, waar hij de verwaarloosde fruitbomen snoeide. Eind jaren vijftig verliet hij met zijn vrouw Overijssel en verhuisde naar de Rotter-damse buitenwijk Hillegersberg, waar het echtpaar bij de zusters Franciscanessen in huize Lidwina zijn intrek nam. Met zijn ultramarijne Chrevolet bouwjaar 1934 bleef de baron tot op hoge leeftijd korte ritjes maken.

Alexander Eppo van Voorst tot Voorst trouwde op 29 november 1905 met jonkvrouwe Hubertine Louise Maria van Rijckevorsel van Kessel, geboren 2 november 1881 te Stratum en overleden 6 april 1968 te Hillegersberg. Uit dit huwelijk werden twee kinderen geboren, een dochter en een zoon.

Auteur: M.F.S. Kienhuis (uit Overijsselse Biografieën)

Geboren:   30-08-1880 Zwolle
Overleden:   27-05-1965 Hillegersberg
Vader:   Joan Maria baron van Voorst tot Voorst
Moeder:   Pauline Frederique Elisabeth van Sonsbeeck
Echtgeno(o)t(e):   jonkvr. Hubertine L. M. van Rijckevorsel van Kesse
Publicaties:   M.F.S. Kienhuis, Provinciaal beleid in bezettingstijd, Overijssel 1940-1945. Reakties van bestuur en ambtelijk apparaat op enige maatregelen van de bezetter (ongepubliceerde doctoraalscriptie, Nijmegen 1988) K. Vos e.a., De Pruus komt! Overijssel in de Tweede Wereldoorlog, Jaarboek Overijssel, Zwolle 1990
Laatst bijgewerkt op:   24-04-2014