Gerhardus ab Utrecht (1699-1764)


Gerhardus ab Utrecht werd op 9 april 1699 te Zwartsluis gedoopt. Hij was de eerste zoon van de koopman Franciscus van Utrecht en van diens derde vrouw Femme Margareta van Benthem. Gerhardus stierfin Giethoorn op 19 januari 1764.

Door zijn afkomst was Gerhardus ab Utrecht verbonden met de predikantenwereld van het land van Vollenhove, ook al had zijn vader Franciscus zijn broodwinning in de handel gezocht. Zijn grootvader Henricus van Utrecht was eerst rector van de Latijnse school te Vollenhove en de eerste predikant van de nieuw gestichte gereformeerde gemeente van Beulake. Zijn oom Johannes ab Utrecht was eerst predikant van Peperga en Blesdijke en later te Giethoorn. Ook moeder Femme van Benthem kwam uit een predikantenfamilie. Haar vader was predikant van Dwingelo en Steenwijk, terwijl zij van moeders zijde verwant was aan het predikantengeslacht Voltelen. Deze familie leverde in de zeventiende eeuw drie predikanten aan het land van Vollenhove. Bovendien waren twee broers van moeder Femme eveneens dominee. Tenslotte was haar zuster Michieltje met Lubbertus Waterham getrouwd, van 1686-1724 predikant te Beulake.

De voorbereiding op de academische studie ontving Gerhardus aan scholen te Steenwijk en Zwolle, waarbij de nadruk lag op de talen Latijn en Grieks. Hebreeuws leerde hij van zijn oom Rutger Adolf van Benthem. In de lijn van de Ab Utrechts ging Gerhardus in 1717 aan de academie van Franeker studeren. Al op 8 mei 1720 kon hij onder leiding van professor Ruardus Andala zijn dissertatie verdedigen, getiteld Clavis apocalyptica... Deze werd nog datzelfde jaar uitgegeven door Henricus Halma te Franeker. In september 1721 werd hij kandidaat tot de Heilige Dienst waarna hij voor een aantal jaren uit het gezichtsveld verdwijnt.

Wij komen hem pas weer tegen, als zijn naam in 1728 bovenaan de kleine nominatie verschijnt voor een beroep dat de kerkeraad van Zwartsluis had uitgebracht. Niet Gerhardus van Utrecht, maar nummer twee werd echter beroepen. In het voorjaar van 1729 verkreeg zijn bejaarde oom Johannes ab Utrecht, die al enige jaren zijn dienst te Giethoorn niet meer naar behoren had kunnen waarnemen, van Ridderschap en Steden een toelage van 200 gulden voor een hulppredikant. Vermoedelijk is zijn neef Gerhardus die hulppredikant geworden, want twee maanden later vroeg en verkreeg oom Johannes zijn emeritaat. Toen bleken kerkeraad en gemeente de kandidaat Gerhardus al zo goed te kennen, dat hij zonder het opmaken van de gebruikelijke nominatie met eenparigheid van stemmen beroepen werd. Tot aan zijn dood in januari 1764 zou hij zijn gemeente trouw blijven.

Volgens de kerkelijke bronnen heeft in de achttiende eeuw geen predikant zich zo met de verhouding tussen gereformeerden en doopsgezinden beziggehouden als Gerhardus van Utrecht. Het betrekkelijk grote aantal overgangen naar één van de beide doopsgezinde gemeenten van Giethoorn, die samen drie maal zo veel leden telden als de gereformeerde gemeente, waren voor hem een levenslange bron van ergernis. Deze overgangen - gemiddeld drie per jaar - waren meestal het gevolg van een gemengd huwelijk, waarbij de gereformeerde partner veelal de voor het huwelijk gedane belofte om de gereformeerde religie trouw te zullen blijven na de huwelijkssluiting niet na kwam. Ab Utrecht heeft jarenlang geprobeerd niet alleen de classis en synode, maar ook de drost van Vollenhove en zelfs Ridderschap en Steden te bewegen met hun gezag het nakomen van de gedane beloften af te dwingen.

Na twintig jaar met dit probleem geworsteld te hebben kwam hij met het voorstel van een convenant, waarbij de leraars der doopsgezinden en de gereformeerde predikant van Giethoorn alleen een overgang zouden accepteren als de betrokkene er blijk van gegeven had het catechismusboekje van de eigen godsdienstige richting goed te kennen. In het bijzonder zou gelet dienen te worden op de opvattingen betreffende de voorbeschikking, de vrije wil, de kinderdoop, de eed en de wereldmij ding. Deze poging om een regeling te treffen, waarbij de drost van Vollenhove toezicht zou moeten uitoefenen, bleek te hoog gegrepen, ook al omdat deze drost niets voor de hem toegedachte taak voelde. In een persoonlijk gesprek verwees hij de getergde predikant voor de zoveelste maal naar de classis en de synode.

Uit verklaringen, die betrokkenen bij hun overgang voor de drost of de kerkeraad aflegden, bleek zonneklaar dat zij niets gevoeld zouden hebben voor zo'n kerkelijk examen met de nadruk op leerstellige verschillen. Velen zeiden eenvoudigweg dat zij overgingen omdat hun hart het hun zo ingaf, anderen maakten kenbaar zich door hun huwelijk niet langer aan beloften gebonden te achten, die zij voor hun trouwen en onder het gezag van hun ouders gedaan hadden. Gerhardus ab Utrecht zag zich tenslotte wel gedwongen de Gieterse praktijken te accepteren. Hem bleef weinig anders over dan de zaak in woord en geschrift telkenmale aan de orde te stellen.

Ab Utrecht was een voorstander van een nauwgezet naleven van de zondagsrust. Gedurende zijn gehele ambtstijd in Giethoorn was het hem een bron van ergernis dat een deel van zijn gemeenteleden de middagdienst niet bezocht, maar liever op kraamvisite ging of thuis koffie of thee bleef drinken. Ook heeft hij zich steeds weer gekeerd tegen het vioolspelen en dansen in de herbergen op zondag en op andere bijzondere dagen. Deze volkszonden riepen volgens Ab Utrecht allerlei hemelse oordelen op zoals oorlog, runderpest en rode loop.

Zijn liefde voor het geven van catechisatie en zijn afkeer van de genoemde volkszonden zetten Gerhardus ab Utrecht aan tot het schrijven van vele publikaties. Zo schreef hij voor zijn gemeenteleden twee bewerkingen van de Heidelbergse Catechismus: het Geithoorns Huisboek (eerste deel) en Kort begrip van de Catechismus. In dit Geithoorns Huisboek worden de 52 zondagen van de Heidelbergse Catechismus ieder in 70 vragen en antwoorden behandeld. In de toepassing bij elke zondag gaat de auteur vooral in op het mogelijke onderscheid tussen een schijn- en een waar christen, en op het verschil tussen de gereformeerde en de doopsgezinde leer.

Het tweede deel van het Geithoorns Huisboek was vooral bedoeld om de Gietersen en hun tijdgenoten de mogelijkheid van Gods toorn over hun zonden op het hart te binden. Daarbij gebruikte Ab Utrecht meer dan eens de oud-testamenti-sche uitdrukking 'verbreking van de staf des broods', waarmee hongersnood bedoeld wordt. Van het tweede deel van het Geithoorns Huisboek schonk Ab Utrecht in 1745 aan elke kerkeraad van de classis een exemplaar om gebruikt te worden bij de kerkvisitatie. In 1743 kwam ook uit Kort begrip der Catechismus; de tweede aangepaste en aangevulde druk zag in 1759 het licht.

In de acta van de classis, die volgens de Dordtse Kerkorde het laten drukken van theologische geschriften moest goedkeuren, worden nog een viertal kleinere publikaties van Ab Utrecht vermeld. In de voornacht van donderdag 19 januari 1764 kwam Ger-hardus van Utrecht onverwacht te overlijden. Hij werd begraven in de gereformeerde kerk van Giethoorn en wel voor de preekstoel, die toen nog tegen de zuidmuur stond.

De gave grafzerk met een eenvoudig opschrift ligt nog ter plaatse en houdt zo de herinnering levend aan deze bedienaar van het Heilig Evangelie, die, naar de woorden van de lijkrede, in de ruim 34 jaar dat hij in Giethoorn had gestaan "een Jacob in 't Gebed, een Paulus in het Preeken" geweest was. Gerhardus ab Utrecht was ongehuwd.

Auteur: P. Datema (uit Overijsselse Biografieën)

Geboren:   09-04-1699 Zwartsluis
Overleden:   19-01-1764 Giethoorn
Vader:   Franciscus van Utrecht (koopman)
Moeder:   Femme Margareta van Benthem
Publicaties:   RAO, Archief van de hervormde gemeente van Giethoorn RAO, Archief van de provinciale synode van Overijssel GA Kampen, acta van de classis Vollenhove en Steenwijk Boekzaal der Geleerde Wereld, april 1764
Laatst bijgewerkt op:   23-04-2014