Jan van Doorninck (1809-1869)


Jan van Doorninck werd geboren te Deventer op 10 september 1809 als zoon van Martinus van Doorninck en Adriana Maria Lamberts. Hij overleed te Zwolle op 22 maart 1869 in een huis aan de Diezerstraat. Als zoon van de latere burgemeester van Deventer groeide Jan van Doorninck op in een milieu dat zich sterk voor geschiedenis interesseerde. Van 1821-1826 bezocht hij de Latijnse school en direct daarop het Athenaeum Illustre, de gebruikelijke voorbereiding voor jongens in Overijssel voor een universitaire studie.

In de zomer van 1826 werd Jan van Doorninck echter ernstig ziek. Om weer op krachten te komen kreeg hij onder meer "zware, oude wijn" als geneesmiddel voorgeschreven. De verslavende bijwerking van dit medicijn zou in de volgende jaren een belangrijke rol spelen in het leven van Van Doorninck. Op achttienjarige leeftijd werd hij ingeschreven aan de Leidse universiteit om er rechten te gaan studeren. Ten tijde van de Belgische Opstand nam hij in de jaren 1830-1831 dienst bij de Vrijwillige Mobiele Overijsselsche Schutterij, waar hij zich moedig gedroeg.

In 1832 hervatte hij de studie te Leiden. Blijkbaar beschikte hij daar over goede vrienden die hem op het rechte pad hielden. Zodoende was hij in staat om in 1834 de gouden medaille te behalen bij een prijsvraag die was uitgeschreven door de Hogeschool van Groningen. Het volgend jaar schreef hij zijn eerste artikel voor de in 1836 voor het eerst verschijnende Overijsselsche Almanak voor Oudheid en Letteren. Daarmee werd zijn naam als geschiedkundige gevestigd. Tevens wist hij aan te tonen dat eigen archiefonderzoek belangrijk was, een opvatting die hem was bijgebracht door zijn hoogleraar Thorbecke.

Ook landelijk was reeds belangstelling voor archieven bespeurbaar. In 1826 werd de gouverneurs van de provincies opgedragen meer toezicht uit te oefenen op de lokale archieven. Het was dus niet toevallig dat de vader van Jan van Doorninck het Deventer archief ging inventariseren. De toestand van de archieven in Overijssel was zo erbarmelijk, dat Van Doorninck voor zijn dissertatie over het Hof van Kanselier en Raden in Overijssel, waarop hij in 1836 zou promoveren, vrijwel uitsluitend gebruik moest maken van gedrukte bronnen.

De provincie Overijssel bleef nalatig in daadwerkelijke aandacht voor haar archieven. De noodzaak tot ordening van de archieven werd echter steeds groter. Juist in die jaren moesten tal van juridische problemen worden opgelost, die waren ontstaan door de vele opeenvolgende regeringsvormen. Bewijsstukken moesten worden gevonden om de rechten van tal van instellingen die in overheidshanden waren overgegaan, vast te stellen. Daarom was het geen slecht idee om voor dat werk de werkloze Deventer advocaat en beproefd archiefvorser Jan van Doorninck aan te stellen. Per 1 oktober 1838 werd hij door Gedeputeerde Staten benoemd. Van zijn leermeester Thorbecke mocht hij prompt felicitaties ontvangen.

Volgens zijn instructie moest Van Doorninck alle archiefstukken in een chronologische volgorde catalogiseren. Men ging er van uit dat de geschiedenis eerst goed begrepen kon worden als alles netjes op datum lag. Dat het onderling verband tussen archiefstukken verbroken werd achtte men van minder belang, omdat men daarnaast van Van Doorninck een alfabetisch register verlangde. Een andere eis was het opsporen van afgedwaalde of zoekgeraakte archiefstukken. In veel gevallen liet Van Doorninck door klerken afschriften vervaardigen van belangrijke archiefstukken. Zo kon hij voldoen aan een andere eis, namelijk het publiceren van allerlei belangwekkende zaken, zoals ook de archivaris van Gelderland Nij-hoffdit had gedaan. Tenslotte werd nog bepaald dat slechts de gouverneur besliste over de toegang tot het archief en dat een jaarlijkse rapportage was vereist.

Zijn geboortestad Deventer had Jan van Doorninck al op 12 april van datzelfde jaar aangesteld tot — onbezoldigd ordenaar van de stedelijke archivalia. Als zodanig volgde hij zijn vader op, die in 1837 was overleden. Jaarlijks zou de provinciaal "archivarius" zoals hij zichzelf betitelde, enige maanden te Deventer arbeiden, echter niet met volledige instemming van Gedeputeerde Staten. In 1839 schreef Van Doominck zijn eerste rapport over zijn werkzaamheden als archivaris. Kenmerkend voor de tweeslachtigheid in zijn instructie komt hierin de spanning tussen het "wetenschappelijke werk" en de ordening der archieven naar voren. Dit zou zijn gehele ambtsperiode zo blijven. Omdat hij slechts per vijfjaar werd aangesteld en soms per twee jaar, was zijn positie altijd onzeker. Daarbij kwam nog dat zijn salariëring door hem als onvoldoende werd beschouwd. Pas na de scheiding van de ouderlijke boedel in 1857 werd hij financieel onafhankelijk.

Veel genoegen beleefde hij aan een tocht, in juni 1850, naar het Staatsarchiv te Munster om er te zoeken naar materiaal voor de Overijsselse geschiedenis. Een reis die hem tevens in contact bracht met zijn collega's en de daar leidende geschiedvorsers.

Het Genootschap van Kunsten en Wetenschappen te Utrecht schreef in 1852 een prijsvraag uit om te komen tot een biografie van Gerhard Dumbar. Met bijzonder veel genoegen toog Van Doominck aan de slag. Dumbar was immers stadgenoot en bovendien als historicus altijd een lichtend voorbeeld geweest. Toch werd zijn inzending geen prijs waardig gekeurd, wat een grote teleurstelling was. Zozeer zelfs, dat hij zijn functie te Deventer neerlegde. Van Doominck had onderzoek en verslaglegging al te grondig willen verrichten en geen scheiding tussen hoofd- en bijzaken aangebracht. Ook in zijn werk viel men over deze karaktertrek, want hoewel hij met grote ijver en inzet aan de arbeid ging, was het resultaat daarmee niet in overeenstemming. Om de druk op Van Doominck wat te vergroten besloten Gedeputeerde Staten in 1855 om het geplande chronologische register uit te geven. Tussen 1857 en 1865 verschenen vier delen van het Tijdreken-kundig register.

Het jaar 1857 was ook het jaar waarin de Vereeniging tot beoefening van Overijsselsen Regt en Geschiedenis werd opgericht. Van Doorninck was een van de eerste leden. Daar trof hij ook zijn verwant van moederszijde Hendrik ter Kuile, de grootvader van de latere rijksarchivaris GJ. ter Kuile (zie elders op deze website). In 1861 meldde hij dat hij reeds jaren bezig was genealogische gegevens te verzamelen van de leden van Ridderschap en Steden, 1610-1795, waarop de vereniging besloot die in druk uit te geven. Eerst omstreeks de jaarwisseling van 1869 rolde het eerste gedeelte van de Geslachtkundige Aanteekeningen van de persen, kort voor zijn overlijden. Na zijn dood werd dit werk voltooid door zijn neef Jan Isaac van Doorninck. Niet alleen werd deze tot opvolger van zijn oom benoemd maar ook bezorgde hij in 1874 het vijfde deel van het Tijdrekenkundig register, en een index op alle delen in 1875. Jan van Doorninck was ongehuwd.

Jhr. A.J. Gevers (uit Overijsselse Biografieën)

Geboren:   10-09-1809 Deventer
Overleden:   22-03-1869 Zwolle
Vader:   Martinus van Doorninck: de later burgemeester van Deventer
Moeder:   Adriana Maria Lamberts
Echtgeno(o)t(e):   ongehuwd
Publicaties:   RAO, archief van het Rijksarchief, verzameling handschriften VORG, archivalia VORG J.I. van Doorninck, 'Levensberigt van Mr. Jan van Doorninck', in: Handelingen van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, 1870 Nieuw Nederlandsen Biografisch Woordenboek, IV (Leiden 1918), kol. 517 A. Haga, 'De Rijksarchiefbewaarplaats in Overijssel', in: Overijssel (G.A.J. van Engelen van der Veen, GJ. ter Kuile en R. Schuiling, red.), Deventer 1931, 172 e.v.
Laatst bijgewerkt op:   27-02-2014