Ben Blijdenstein (1811-1866)


Benjamin Willem Blijdenstein (Jr.) werd geboren in Enschede op 18 februari 1811 als zoon van Benjamin Willem Blijdenstein, firmant van de textielfirma Blijdenstein & Co., en Catharina ten Cate. Hij overleed te Enschede op 21 mei 1866. Benjamin Willem Blijdenstein Jr. stamde uit een oud doopsgezind geslacht uit Westfalen waarvan een tak zich eind zeventiende eeuw als fabrikeurs of linnenhandelaren in Enschede had gevestigd. Het was een vooraanstaande en ontwikkelde familie die actief deelnam aan het politieke leven. Grootvader Jan Bernard was bevriend met raadspensionaris Rutger Jan Schimmelpenninck en enkele jaren lid van de Enschedese gemeenteraad en de Nationale Vergadering. Bovendien bekleedde hij het burgemeesterschap van Enschede in de periode 1811-1818.

Zijn vader Benjamin Willem was naast textielondernemer lid van de Provinciale Staten van Overijssel en gemeenteraadslid. Als derde zoon is hem waarschijnlijk geadviseerd een carrière buiten de textielnijverheid te zoeken. Bovendien was het doopsgezinden sinds de komst van de Fransen in 1795 - de Blijdensteins behoorden tot de gematigde patriotten — toegestaan openbare ambten te vervullen. Hij volgde een opleiding aan het Athenaeum Illustre te Deventer en liet zich vervolgens als student rechten in Leiden inschrijven. In augustus 1831 onderbrak hij zijn studie om als vrijwilliger van het corps Leidse jagers aan de Tiendaagse Veldtocht tegen de opstandige Belgen deel te nemen.

Zijn compagnie "brandde van verlangen om den Belg onder oogen te zien". Uit brieven aan zijn ouders blijkt tegelijkertijd dat hij de plaatselijke bevolking beklaagde: "Den inwoneren wordt alles, wat te eten ofte drinken is, afgenomen. Zij mogen God danken, wanneer hun boel niet stuk wordt geslagen, de inwoners worden gedwongen alle mogelijke wapenen op te brengen, onder straf van, zoo dit niet gebeurde, het dorp te verbranden". Nadat de legers van de prinsen Willem en Frederik zich onder Engelse diplomatieke druk op Den Haag in Noord-Brabant hadden moeten terugtrekken, verlangde hij naar het einde van zijn diensttijd. Na zijn demobilisatie in het najaar van 1831 hervatte hij zijn studie en promoveerde in juni 1833 tot doctor in de rechtswetenschappen. In 1835 vestigde hij zich op 24-jarige leeftijd als notaris te Enschede. Het notarisambt genoot echter niet zijn volledige ambitie. Zijn zoon, eveneens Benjamin Willem geheten, stelde dat zijn vader in zijn hart geen man van studie was en zich gegriefd voelde omdat hij niet in de familiefirma was opgenomen. Dit had, gecombineerd met zijn zwakke gezondheid, tot gevolg dat hij de dagelijkse leiding van het notariskantoor aan een kandidaat-notaris overliet.

Om veel buiten te kunnen zijn legde hij zich op de landbouw toe. Met name de ontginning van de uitgestrekte heidevelden in Twente had zijn belangstelling. Daarnaast hield hij koeien, bezat een broodbakkerij en een melkventerij en startte enkele handelsondernemingen in koffie, granen en meststoffen. De inkomsten uit deze activiteiten lieten echter te wensen over, terwijl ook het notariaat een weinig lucratief beroep was. Het notariaat was eigenlijk alleen weggelegd voor telgen uit vermogende geslachten, waartoe de Blijdensteins zich begin negentiende eeuw nog niet konden rekenen. Neveninkomsten waren dus welkom. Zo probeerde notaris Blijdenstein zich in een vroeg stadium te ontwikkelen tot dorpskassier en bankier, hetgeen op het negentiende-eeuwse platteland niet ongebruikelijk was. Hij nam gelden in deposito en bemiddelde bij financiële transacties. Al snel maakte hij van deze notariële nevenactiviteit een hoofdactiviteit, want in 1843 meldde hij het bankierskantoor B.W. Blijdenstein Jr. aan bij de Nederlandsche Bank.

De kansen voor het bankierskantoor groeiden toen na 1848 de Nederlandsche Handel-Maatschappij besloot haar protectionistische beleid ten gunste van de Twentse textielnijverheid op de Nederlands-Indische markt op te geven. De Twentse textielfabrikanten waren nu genoodzaakt zelf hun exportzaken en kredietverlening ter hand te nemen. In deze taak werd in toenemende mate voorzien door het bankierskantoor van Benjamin Blijdenstein. Hij kocht en verkocht vorderingen van en aan fabrikanten (de zgn. wisselhandel), verstrekte of bemiddelde bij kredieten, nam goederen in consignatie en voorzag fabrikanten van Pruisisch geld waarmee deze hun arbeiders tot ver in de negentiende eeuw uitbetaalden. Voor zijn diensten berekende hij de fabrikanten een percentage van het bedrag dat met de transactie gemoeid was. Zijn nauwe betrokkenheid bij de Twentse textielnijverheid komt ook naar voren in een aantal artikelen dat hij schreef.

Naast algemeen economische bijdragen, behandelde hij hierin de zijns inziens negatieve tarievenpolitiek van de Nederlandse regering en de economische grenspositie van Twente tussen Holland en Pruisen. Vanwege die grensligging was hij een groot voorstander van een gemengd geldstelsel in Twente. Bovendien was het aanvankelijk met name de handel in Pruisisch geld die zijn niet royaal beloonde notariële werkzaamheden op peil bracht. Hij wist zijn bankierskantoor snel uit te breiden. Omstreeks 1856 hadden vrijwel alle Enschedese textielfabrikanten hun financiële belangen bij hem ondergebracht. Hij besefte dat de Twentse textielnijverheid en indirect ook zijn eigen bankierskantoor gebaat waren bij een vlot geldverkeer tussen grondstoffenleverancier, producent en afnemer. Daartoe werd in 1858 in Londen — het financiële wereldcentrum en toegangspoort tot de zich gestaag uitbreidende tex-tielmarkten in het Verre Oosten — 'The Exchange and Invest-mentbank B.W. Blijdenstein & Co.' gevestigd. De dagelijkse leiding van het Londense kantoor berustte bij zijn zoon.

Daarnaast werd ook in toenemende mate de behoefte gevoeld om in Amsterdam, van waaruit de export naar Neder-lands-Indië plaatsvond, een eigen kantoor te hebben. Zijn zakelijke relaties en familiebanden met de Twentse textielwe-reld stelden hem in staat het daarvoor benodigde kapitaal te verwerven. In 1861 werd door hem, zijn zoon en een achttal Twentse fabrikanten de 'Twentsche Bankvereeniging B.W. Blijdenstein & Co.' te Amsterdam opgericht. Na enkele jaren ziek te zijn geweest, overleed hij in 1866. Een sobere man met visie en initiatief, die volgens zijn zoon en opvolger door zijn streng optreden menigeen ontstemde, maar tegelijkertijd door zijn werklust, integriteit en bekwaamheden algemeen vertrouwen genoot. In openbare aangelegenheden was hij een erkend woordvoerder. Benjamin Willem Blijdenstein Jr. huwde op 10 juni 1836 te Winterswijk met Henriëtta Everharda Roelvink. Het echtpaar kreeg drie kinderen.

A.L.A. Wevers Uit: Overijsselse biografieën