Michaël Helmich (1753-1835)
Michaël Helmich werd gedoopt te Zwolle op 12 november 1753 door pastoor Beer van de rooms-katholieke statie in het Hoornsteegje, als zevende kind van mr. Arnoldus Johannes Helmich en Elisabeth van Arnhem. Hij huwde te Zwolle op 28 december 1779 met Johanna Maria van Grootveld (1751-1814), dochter van Willem Hendrik van Grootveld en Clara Maria Hoek. Uit dit huwelijk werden tien kinderen geboren. Helmich overleed op huize Vilsteren (Ambt Ommen) op 11maart 1835.
Ofschoon de leden van de katholieke bovenlaag, waar de familie Helmich toe behoorde, geen toegang hadden tot het stadsbestuur, konden zij zich door de handel en functies buiten de overheid wel met de magistraatsfamilies meten. Zwolle kenmerkte zich door een liberaal milieu wat bij voorbeeld bleek uit het feit dat Helmichs schoonvader met hervormden participeerde in enige ondernemingen. Ook in cultureel opzicht verschilden beide groepen niet.
Op 23 september 1771 liet Helmich zich inschrijven aan de Academie van Harderwijk, waar hij op 20 april 1773 promoveerde tot doctor in de rechtswetenschappen. Hoewel een baan als advocaat voor de hand lag, liet hij zich toch niet als zodanig beëdigen. Na zijn huwelijk trok hij bij zijn schoonvader in. Hij was hem behulpzaam bij de omvangrijke financiële administratie, die het beheer van diens onroerend goed en ondernemingen met zich mee bracht. Hiertoe behoorden onder meer een zoutziederij en een houtzaagmolen, beide te Zwolle. Ook na Grootvelds overlijden in 1790 zette Helmich deze werkzaamheden voort.
Helmich verwierf ook zelf omvangrijke bezittingen. Zijn vrouw had het landgoed Vilsteren geërfd, hijzelf De Elskamp te Luttenberg. In 1805 kocht hij van zijn zuster het spieker te Oldeneel. Regelmatig moest hij zijn belangen behartigen in de vergaderingen van verschillende marken. Voor deze marken voerde hij trouwens ook de administratie en fungeerde hij af en toe als markerichter. Zoals vele van zijn geloofsgenoten was hij in dejaren rond 1780 de patriottische beginselen toegedaan, getuige zijn betalingen aan het Zwolse Exercitiegenootschap, waarvan hij honorair lid was. Namens het district Raalte nam hij in maart 1796 zitting in de eerste Nationale Vergadering. In de anderhalf jaar van dat lidmaatschap heeft hij maar weinig het woord gevoerd. Zijn politieke carrière werd hervat, toen hij als notabele op 29 maart 1814 te Amsterdam mocht oordelen over de nieuwe grondwet. Daarna werd hij benoemd tot lid van Provinciale Staten namens de stad Zwolle. In 1818 nam hij ontslag.
Hij besteedde veel tijd aan de opvoeding van zijn kinderen, die thuis les kregen. Een stoet van onderwijzers is in zijn boekhouding terug te vinden, waarbij de schilder Van Ulsen het meest genoemd wordt. Daarnaast werden de Franse meester Quanjer, een Duitse meester en meester Elsinga (voor rekenen) betaald. Zelfs schermlessen, ook door een Quanjer onderwezen, stonden op het programma. De opvoeding werd voltooid met het onderricht door de muziek-en dansmeesters, dat gepaard ging met de aanschaf van een forte-piano.
Andere regelmatig terugkerende posten in de boekhouding vormen de uitgaven voor pijpen en tabak, die bij de tegenover wonende jood werden gekocht. De geregelde aankoop van wijn doet vermoeden dat zijn kelder goed gevuld was. Helmichs regelmatige aanwezigheid in het stadswijnhuis noopte hem om aldaar de consumptieverplichting af te kopen. Bij verblijf in Zwolle reed hij vaak paard in de manege en was hij een geregelde bezoeker van de plaatselijke sociëteiten, zoals De Atlas in 1790 of later de sociëteit in de Koestraat. Ook was hij lid van het Leesgezelschap. Thuis las hij zowel de plaatselijke als de Haarlemmer courant.
Het beheer van zijn vermogen vormde een dagtaak. Het bestond voor tweederde uit effecten, obligaties en hypothecaire leningen. Vooral de inning van renten op leningen aan particulieren - die niet altijd solvabel bleken - kostte veel inspanning. Ook had hij in de Franse tijd te kampen met allerlei extra heffingen en kortingen op staatsleningen. Het resterende deel van zijn vermogen bestond uit onroerend goed, in het bijzonder het landgoed Vilsteren. Het grootste gedeelte daarvan werd verpacht, hoewel hij ook in eigen beheer openbare grasverkopingen liet houden. De verkoop van hout en twijgen geschiedde eveneens per veiling.
In de stad Zwolle bezat hij, behalve het woonhuis aan de Sassenstraat, enkele huizen die verhuurd werden. Het woonhuis werd voornamelijk in de wintertijd gebruikt, 's Zomers nam de familie haar intrek op het buiten te Vilsteren. De andere buitenplaatsen, in Luttenberg en Oldeneel, werden verhuurd. Het huis te Vilsteren werd in 1803 ingrijpend verbouwd en gesierd met een klokketorentje. In 1812 liet hij de tuin 'naar Engelsch fatsoen' herinrichten. Helmich was daarmee geen voorloper op het gebied van tuinaanleg; in 1789 liet mevrouw Van Plettenberg bij haar huis te Windesheim reeds een dergelijke tuin aanleggen.
Een efficiënt beheer van zijn goederen vereiste grote kennis van tal van zaken. De prijzen van land-, tuin- en bos-bouwprodukten en ook het weer beïnvloedden zijn financiële positie. Geen wonder dat daarom velerlei gegevens als geheugensteuntje genoteerd werden in zijn 'memoriaer. Nuttige tips zoals het voeren van pauwen met brandnetels en recepten voor zieke dieren worden hierin afgewisseld met feiten over maten en gewichten, aantallen gevangen lijsters (topjaar 1783 met 1061 stuks) en geschoten wild (in 1793 een hert en in 1795 een wild zwijn), notities over de aanplant van bomen, waterstanden en het weer. Alles was blijkbaar de moeite van het opschrijven waard.
Een ander aandachtsveld van Michaël Helmich vormde de rooms-katholieke kerk. Katholieke parochies en pastoors in Zwolle en wijde omtrek konden voortdurend op zijn steun, in de vorm van geld en natura, rekenen. Voor het zieleheil van talloze familieleden liet hij missen opdragen. Een en ander overziende komt Michaël Helmich naar voren als een gerespecteerd lid van de maatschappij, die zich erg op de achtergrond heeft gehouden, ondanks de mogelijkheden die zijn afkomst en fortuin hem boden. Typerend voor de natuurliefhebber Helmich, is het feit dat aankopen van jachthonden gedetailleerder in zijn boekhouding zijn verantwoord dan die van boeken. Goede informatie, huiselijkheid en zuinig beheer vormden de bouwstenen voor het vermogen van meer dan 700.000 gulden dat hij bij zijn dood kon nalaten aan zijn toen nog zes in leven zijnde kinderen.
Auteur: Jhr. A.J. Gevers
Uit: Overijsselse Biografieën