Aberson was het liefst gaan studeren aan de Polytechnische School te Delft, maar hij ging ten slotte, vermoedelijk om financiële redenen, naar de Normaalschool te Deventer. Daarna was hij enige tijd onderwijzer te Olst en vanaf 1878 te Wageningen. Zijn studielust openbaarde zich reeds spoedig door het behalen van de akte MO-wiskunde en, daartoe gestimuleerd door de leraren aan de Rijkslandbouwschool M.W. Beijerinck en J. Ritzema Bos, verwierf hij korte tijd daarna de akte MO-delfstof-, aard-, plant- en dierkunde.
Van 1882 tot 1884 woonde hij te Amsterdam, waar hij, studerend onder leiding van de hoogleraren J.H. van 't Hoff, J.W. Gunning en J.D. van der Waals, de akte MO-natuurkunde, scheikunde en kosmographie aan de reeks toevoegde.
Nadat hij in 1884 een aanstelling als assistent voor scheikunde bij prof. A. Mayer aan de rijkslandbouwschool had ontvangen, volgde twee jaren later zijn benoeming tot leraar in dat vak. Vanaf 1903 werd zijn leeropdracht gewijzigd in landbouwscheikunde en bemestingsleer. Sindsdien spitste zijn onderzoek zich steeds meer toe op de landbouwkundige praktijkproblemen, hoewel hij nog jarenlang lessen in de fysische en colloïdchemie bleef geven. Tijdens de eerste periode van zijn leraarschap deed hij veel onderzoek over het appelzuur van de Crassulaceeën, over de alcoholische gisting en de optische activiteit van het hydroxypyrodruivenzuur. In later tijd maakte Aberson naam met zijn studies van de bodemziekten. Hij werd vooral bekend door zijn onderzoek over de veenkoloniale haverziekte. Ofschoon hij hierin aanvankelijk niet altijd even gelukkig was, heeft dit onderzoek hem met zijn medewerkers in een later stadium toch tot de zeer belangrijke vondst gebracht dat de ziekte een microbiologische oorzaak had. Door mangaanbemesting en sterilisatie van de bodem bleek het mogelijk de ziekte afdoende te bestrijden.
Behalve een bekwaam onderzoeker en experimentator was hij ook een goed organisator. Zo was hij o.m. lid van de Commissie van toezicht op de Rijks Geologische Dienst, van de Centrale organisatie voor toegepast natuurwetenschappelijk onderzoek en voorzitter van de Commissie van advies voor de rijkslandbouwproefstations. Wegens zijn organisatorische kwaliteiten volgde in 1917 de benoeming tot directeur van de Rijks Hoogere Land-, Tuin- en Boschbouwschool. Na de verheffing van deze school tot Landbouwhoogeschool in 1918 werd hij de eerste rector magnificus.
Aberson was een sterke en suggestieve figuur. Zijn studenten loofden eenstemmig zijn boeiende, tot in de details verzorgde colleges. Als examinator was hij gevreesd. Hij meende hoge eisen te mogen stellen, omdat hij als autodidact zo veel meer moeilijkheden had moeten overwinnen dan zijn studenten, wie hij de leerstof op systematische wijze had gedoceerd. Dit verhinderde echter niet dat tussen Aberson en vele van zijn oudstudenten niet alleen een verhouding van hoogachting, maar ook van vriendschap ontstond. Velen van hen riepen geregeld zijn hulp in bij de problemen die zij in de praktijk tegenkwamen.
Gedurende de periode waarin hij werkzaam was, kwam de kunstmest in ons land meer algemeen in gebruik. Aberson heeft een belangrijk aandeel in deze ontwikkeling gehad, omdat zijn oudleerlingen, die veelal een werkkring vonden bij het landbouwonderwijs en de landbouwvoorlichting, de resultaten van zijn onderzoek bij de landbouwers brachten. Voor Nederlands-Indië is zijn onderzoek voor de verbetering van de suikerproduktie van veel betekenis geweest.
De senaat van de Landbouwhoogeschool verleende hem bij zijn afscheid in 1928 het eredoctoraat. Zijn oudstudenten huldigden hem door het schenken van de zg. Aberson-keten, bestemd om als ambtsketen door de rector magnificus te worden gedragen, en in 1938 door het aanbrengen van een bronzen beeltenis in de aula van de Landbouwhoogeschool.
J.M.G. van der Poel.
Geboren: | 30-10-1857 Olst | |
Overleden: | 10-12-1935 Wageningen | |
Vader: | Johannes Aberson | |
Moeder: | Aaltjen Jolink | |
Echtgeno(o)t(e): | Reintjen Heukels | |
Tweede echtgeno(o)t(e): | Trijntje Beumee | |
Publicaties: | Bronnen: 'De zeventigjarige professor J.H. Aberson en de Landbouw-Hoogeschool', in Algemeen Handelsblad, 29-10-1927 (bijvoegsel); S.C.J. Olivier, in Chemisch Weekblad 25 (1928) 582-585, alsook in Landbouwkundig Tijdschrift 40 (1928) 695-701; H. Lindeman, in Landbouwkundig Tijdschrift 40 (1928) 693-695; N.L. Söhngen, in Jaarboek van de Landbouwhoogeschool te Wageningen 11 (1929) 88-92; J. Hudig, in Chemisch Weekblad 32 (1935) 738-739; 'Prof. dr. J.H. Aberson-)†. De pionier der landbouwscheikunde in Nederland', in Algemeen Handelsblad, 10-12-1935; J.W. van Dijk, in Landbouw 11 (1935-1936) 165-167; H.L. [indeman], in Landbouwkundig Tijdschrift 48 (1936) 5-6. | |
Laatst bijgewerkt op: | 20-11-2020 |