Lucas Gijsbert Rouse (1729-1797)
Lucas Gijsbert Rouse werd geboren te Maastricht op 7 oktober 1729 als zoon van Gerard Rouse, luitenant-generaal, en Johanna Maria Fronten. Hij werd begraven te Zwolle op 9 november 1797.
Lucas Gijsbert Rouse stamde uit een Zwolse militaire familie: zijn grootvader was kapitein, zijn vader generaal en eerste generaal-adjudant van de stadhouder. Ook zijn twee jaar jongere broer, Willem Jan Rouse, werd generaal-majoor. Lucas Gijsbert Rouse bezocht de Zwolse Latijnse school en werd in 1745 ingeschreven als student in de rechten aan de universiteit van Leiden. Hij promoveerde aldaar op 17 november 1747 op het proefschrift De legitimatione.
Rouse werd op 14 oktober 1748 als advocaat ingeschreven en keerde terug naar Zwolle, waar zijn ouders woonden. De net aangetreden stadhouder Willem IV maakte juist toen gebruik van de herstelde regeringsreglementen, weigerde de verkiezing van drie Zwolse gemeenslieden en verving ze door een trio van eigen keus. Eén daarvan was de toen 19-jarige Lucas Rouse. Zijn deskundigheid op financieel gebied werd meteen benut: hij werd namens de meente belast met de controle op de administratie van de voormalige geestelijke goederen en op de jaarrekening van de stad. Reeds in 1753 werd hij schepen van Zwolle. Tot 1795 bleef hij afwisselend als schepen en raad deel uitmaken van het Zwolse stadsbestuur. Met 24 jaar burgemeester geworden, oefende hij dit ambt dus - afgezien van een korte onderbreking in 1787 - meer dan veertig jaar uit. Zijn belangstelling ging vooral uit naar financiën en onderwijs. Lucas Rouse was dan ook gedurende zijn gehele ambtsperiode cameraar, van 1785-1793 waardijn van de munt en van 1768-1770 scholarch (toezichthouder) op de Duitse school en van 1771-1794 op de Latijnse school.
Zijn begaafdheid en bekwaamheid maakten dat hij onmiddellijk na zijn verkiezing tot schepen in 1753 afgevaardigd werd naar de Staten van Overijssel. De connecties via zijn vader met het Hof in Den Haag werden nog hechter doordat hij - afgezien van zeer korte onderbrekingen - gedurende de gehele periode 1753-1795 optrad als afgevaardigde van Zwolle bij de Staten-Generaal. Erg rijk was Rouse niet. Hij bezat naast een vijf schoorstenen tellend huis in de Smeden (thans Diezerstraat 98), dat hij in eigendom deelde met zijn broer en zuster, slechts de helft van twee morgen hooiland op de Assendorper enk. Ook het buiten Rouse's Spieker - genoemd naar zijn grootvader, kapitein Willem Rouse, die het in 1709 had verworven bleef in de onverdeelde boedel. Het bevond zich in de buurtschap Emmen in de gemeente Dalfsen, werd later het Franckelaar genoemd, maar heet thans Mataram.
Als afgevaardigde van Zwolle in de Staten van Overijssel kwam Rouse steeds op voor het belang van de drie steden tegenover de ridderschap. Dit blijkt duidelijk in de kwestie van de overstemming. In de Staten van Overijssel stond tegenover de combinatie Deventer, Kampen en Zwolle de ridderschap, die uit vele leden bestond. Rouse nu stelde dat er van een meerderheid sprake was wanneer één ridder met de drie steden meestemde. Uit dien hoofde ondersteunde hij ook de readmissie van Joan Derk van der Cap ellen tot de Pol in 1783 in de Staten. Leek hij dus hier het patriotse standpunt te delen, in werkelijkheid had Rouse het belang van Zwolle op het oog. Het was immers maar al te duidelijk dat Van der Capellen niet met de overige leden van de ridderschap mee zou stemmen. Door zich naderhand tegen het door Van der Capellen geïnspireerde verlangen van de Zwolse meen te te keren om zich onafhankelijk van het college van schepenen en raden te maken, won Rouse zeer veel aan invloed en gezag: zowel in de Staten van Overijssel als bij de stadhouder.
Uit de door Rouse met prins Willem V gevoerde correspondentie blijkt duidelijk dat Rouse de stadhouder op grond van steekhoudende argumenten wist te overtuigen dat deze niet zijn recommandatierecht ten aanzien van de meente zou moeten opgeven. Men kan derhalve stellen dat Rouse met zijn grote kundigheid en gezag Van der Capellen, de Zwolse gilden en de meen te heeft tegengewerkt. Toch kan Rouse daarom nog niet als orangistisch worden aangemerkt. Rouse had bij alles wat hij deed namelijk méér het belang van Zwolle op het oog dan het belang van de stadhouder. Zo trok burgemeester Rouse met zijn collega Ravesteyn en secretaris Eekhout op 4 september 1786 naar Het Loo, waar de prins toen in een soort ballingschap leefde. Hij verzocht de stadhouder om niet met geweld de patriotse steden Elburg en Hattem aan te vallen. Terecht vreesde Rouse dat dan ook Zwolle hierin betrokken zou raken. Zijn vrijmoedigheid werd aan het hof niet gewaardeerd en de militaire actie ging door. Zijn opkomen voor de belangen van Zwolle werd hem desondanks in eigen kring niet in dank afgenomen: in de stadsregering kon Rouse zich maar ternauwernood handhaven. In het schepencollege van 12 leden kon Rouse rekenen op vijf medestanders, maar hij had vier tegenstanders. Het kwam er dus steeds op aan hoe de beide twijfelaars zouden stemmen. Hoewel aan zijn kunde en ijver niet viel te twijfelen, was Rouse door zijn nauwe connectie met Willem V uiteraard niet te handhaven, toen de patriotten in begin 1787 het heft in handen kregen. Even vanzelfsprekend werd hij na het ingrijpen van de Pruisische troepen in het najaar van 1787 weer in zijn functie van cameraar - dus van voornaamste schepen - hersteld.
Van dat moment af werd de magistraat geheel door Rouse gedomineerd. Hij was vooral actief op het gebied van de financiën en de ordebewaking. Rouse liet door de advocaat Salomon van Deventer een geheel nieuw stadsrecht ontwerpen en smaakte nog juist het genoegen dit op 22 september 1794 aangenomen te krijgen. Enkele maanden later marcheerden de Franse troepen Zwolle binnen en was er voor de oude en bekwame Rouse als belichaming van het stadhouderlijk bewind geen plaats meer. De nieuwe municipaliteit kon echter geen wijs worden uit de stedelijke financiën. Tekenend voor Rouse was dat hij zich als Zwolles grand old man toen onmiddellijk bereid verklaarde om te helpen. Het ging immers om het belang van Zwolle! Kort daarna is hij op zijn buiten Het Franckelaar overleden en op 9 november 1797 in groeve no. 383 in de Grote Kerk in Zwolle begraven.
Lucas Gijsbert Rouse trad op 27 maart 1763 in de Waalse kerk in Haarlem in het huwelijk met Susanna Christina van Sypesteyn, gedoopt te Haarlem op 9 februari 1731 en dochter van mr. Cornelis Ascanius van Sypesteyn, burgemeester van Haarlem, en Maria de Lange. Het echtpaar had geen kinderen.
Auteur: F. C. Berkenvelder (Uit: Overijsselse biografieën)
Zie ook Biografisch Portaal
Geboren: | 07-10-1729 Maastricht | |
Overleden: | 03-11-1797 Zwolle | |
Vader: | Gerard Rouse, luitenant-generaal | |
Moeder: | Johanna Maria Fronten | |
Echtgeno(o)t(e): | Susanna Christina van Sypesteyn | |
Publicaties: | Belangrijkste bronnen: - Historisch Centrum Overijssel Zwolle - Koninklijk Huisarchief, Correspondentie Rouse - P. I. Lettinga, Onder vrijheids krijgsbanier leef en sterft Batavier, de Patriottenbeweging in Zwolle, 1780-1798, Zwolle 1987 (onuitgegeven doctoraalscriptie Rijksuniversiteit Groningen) | |
Laatst bijgewerkt op: | 15-04-2014 |