Gerlach Peters (1378-1411)
Gerlach Peters werd in 1378 in Deventer geboren. Zijn moeder heette Gese of Geesje en was een vrome en welgestelde vrouw. Zijn broer Andries was kleermaker in het klooster Windesheim en zijn zus Lubbe had een belangrijke functie – zij ging onder meer over de financiën – in het Meester Geertshuis in Deventer, dat behoorde tot de communiteit van de Zusters van het Gemene Leven. Waarschijnlijk heeft Gerlach Peters onderwijs genoten aan de St. Lebuinusschool, waar hij in aanraking kwam met de ideeën van Florens Radewijns, de volgeling van Geert Grote. De Broeders des Gemenen Levens werkten onder de scholieren om hen voor de moderne devotie te winnen. Tijdens een optreden in een geestelijk mysterie speelde Gerlach de rol van Maria (mede vanwege zijn uiterlijk) en hij zou met Florens Radewijns afgesproken hebben, dat wanneer hij het Kindje offerde, hij zichzelf inwendig aan God zou offeren en de gelofte van zuiverheid zou afleggen. Dit moment zou het begin zijn geweest van zijn totale toewijding aan God.
Hij werd door Florens Radewijns rond 1397 naar het klooster Windesheim gestuurd, dat tien jaar eerder gesticht was. Dit klooster stond, onder prioriaat van Johannes Vos van Heusden, aan het begin van een gouden periode. Tot zijn spijt heeft hij jaren moeten wachten, voor hij tot inkleding en gelofte kon worden toegelaten. Hij was zo bijziend, dat hij schrift en noten nauwelijks kon lezen, waardoor hij niet aan het koorgebed kon deelnemen. In deze tijd schreef hij de teksten die later tot zijn Breviloquium werden gebundeld. Zijn vriend Jan Scutken kopieerde samen met enkele medebroeders een getijdenboek en een misboek van speciaal formaat, zodat hij ze tijdens het koorgebed in de hand kon houden. Zo kon hij in 1403 toch de gelofte afleggen.
Gerlach Peters was graag gezien bij zijn medebroeders en bij bezoekers. Opvallend was zijn devotie, zijn gehoorzaamheid, nederigheid en lijdzaamheid, alle behorend tot de deugden der moderne devoten. Ondanks zijn kwalen – hij leed bijvoorbeeld aan niergruis, een zeer pijnlijke aandoening – was hij zeer prettig in de omgang. De gevolgen van zijn kwalen onderging hij met veel geduld en moed, aldus Johannes Busch, zijn voornaamste biograaf. In de jaren tussen 1403 en 1411, het jaar van zijn dood, neemt zijn godsvrucht nog verder toe. De ascetische vroomheid van zijn Breviloquium groeit tot de mystiek van zijn Soliloquium (Alleenspraak). Als priester celebreerde hij zeer devoot. Johannes Brinckerinck, de stichter van het Vrouwenklooster te Diepenveen, schreef dat hij voor een hele week gesticht was, wanneer hij hem de mis hoorde lezen. Hij kende extatische toestanden. Dan scheen zijn lichaam zich met de geestelijke verheffing op te richten. Soms zag men hem met de tenen nauwelijks de grond raken. In extatische toestand bleef hij vaak door het koor rondlopen, nadat de anderen vertrokken waren. In tegenstelling hiermee staat het verhaal dat hij een onverzadigbare eetlust bezat. Hij zou verkondigd hebben dat een volle maag beter geschikt was dan een lege voor innerlijke en vrome beschouwingen.
Het zijn de bewaard gebleven geschriften waardoor Gerlach Peters in latere eeuwen zijn bekendheid behouden heeft. Zijn oudst bekende werk is het Breviloquium, een verzameling van gedachten en leringen, die hij opschreef tot eigen vorming. Deze werden na zijn dood bewerkt door Jan (of Johan) Scutken. Ook het Solloquium is door Scutken samengesteld aan de hand van losse papieren met teksten over persoonlijke oefeningen in devotie. In de teksten domineert het besef van de mens die leeft voor het aangezicht van God, maar dan vol vertrouwen en gedragen door een gevoel van vrijheid. De deugden der moderne devotie, zoals nederigheid en lijdzaamheid, vindt men alle terug, maar de toon is lichter en opgewekter en het accent ligt op de liefde. De ziel is dan pas vrij wanneer zij door niets in deze wereld wordt aangetrokken. Bovendien heeft de mens door de verkregen vrijheid geen last meer van angst en andere onaangenamen gevoelens als schaamte en tobberij. Gerlach Peters schreef zijn aantekeningen in het Latijn, behalve twee in het Nederlands geschreven bewaard gebleven brieven aan zijn zus Lubbe.
Ruim tien jaar verbleef Gerlach Peters in het klooster Windesheim. In die korte tijd had hij veel indruk gemaakt op degenen die hem ontmoet hadden. Later werd hij tot de groten der moderne devoten gerekend. Dit had hij bereikt ondanks zijn korte leven. Op 18 november 1411 overleed hij, 33 jaar oud. Op zijn sterfbed vroeg hij prior Vos van Heusden zijn papieren te vernietigen, hetgeen de prior weigerde. Aan die weigering is te danken dat de geschriften van Gerlach Peters bewaard zijn gebleven.
Tekst: Redactie van deze website