Osse, Chrisjaan (Heeroom Osse) (1865-1940)
De in Losser geboren Christianus Egbertus (Chrisjaan) Osse (1865-1940), door de bevolking van Beckum uitsluitend aangesproken als Heeroom, was van 1907 tot zijn dood pastoor van dit dorp bij Hengelo. Zijn moeder overleed bij de geboorte van haar vijfde kind. De vier broertjes en zusjes van Chrisjaan overleden alle op zeer jonge leeftijd. Zijn vader hertrouwde en Chrisjaan kreeg nog zeven (half)broers en (half)zusjes. Het was zijn eigen wens naar het seminarie te gaan, het studeren ging hem goed af. In 1891 werd hij tot priester gewijd. Na Reutum en Arnhem, waar hij assistent kapelaan was, volgde Haarle (1893-1895), waar hij met plezier werkte en waar hij graag had willen blijven. De bisschop besliste anders. Hij werd kapelaan in Saasveld, Zeddam, Maarssen, Uithuizen en Beltrum, tot hij tenslotte tot pastoor van Beckum benoemd werd.
Hij werd al tijdens zijn leven een legendarische figuur vanwege zijn voor in zijn tijd a-typische optreden als pastoor. Hij kende geen onderscheid in rang en stand en ook niet in religie. Hij sprak gewoonlijk Twents en begon de mis met ‘Leu, goat zitten’. Preken deed hij uit de losse pols, waarbij hij tot ongenoegen van de aanwezigen ellenlange betogen vol vreemde kronkels in het verhaal hield, zodat aan het eind niemand er nog wat van snapte. In de oogsttijd hield hij het met opzet wel kort. Ook doorspekte hij zijn preken met zijn eigen mening en kwamen zaken ter sprake die door zijn ambtsgenoten nooit in een preek verwerkt zouden worden. Toen hij eens bekeurd was door een jachtopziener wegens stropen, vroeg hij tijdens de preek: ‘Wat is een jachtopziener? Jachtopzieners schieten hazen en konijnen en daarbij ook bokken’.
Pastoor Osse viel op door zijn verschijning en door zijn voor een pastoor ongewone doen en laten. Franciscus van Assisi was zijn grote voorbeeld: hij leefde sober, kleding en uiterlijk vertoon interesseerden hem weinig. Zo liep hij tijdens een processie in Kevelaer zeer opvallend met een groot gat in zijn kous onder zijn kuitbroek. Hij begreep niet waarom men zich daar druk over maakte. Jagen, stropen en vissen waren zijn grote hobby’s en hij deed dat vaak in gezelschap van dorpsgenoten maar ook jaagde hij met de Van Heeks en andere Twentse notabelen met wie hij ook goed overweg kon. Hij vroeg graag mensen te eten als hij weer wild geschoten had. Pastoor Osse was een voorstander van algemeen openbaar onderwijs voor iedere gezindte en met de onderwijzers in het vrijwel geheel katholieke dorp boterde het niet altijd. Na een wild-diner met hen vroeg hij of ze wisten wat ze gegeten hadden. Het was toch haas? Bijna goed: het was dakhaas (kat) en hij toonde zijn gasten een kattenvel. Niemand weet of hij het vel van een overleden kat had getoond - het opzetten van dieren was ook één van zijn hobby’s – of dat er echt kat op het menu had gestaan. Trouwens bij speciale gelegenheden kookten niet zijn huishoudsters maar hijzelf, ook ongewoon voor een pastoor. Wat ook ongewoon was dat hij zelf op het dak klom om het te repareren en zelf zijn vee verzorgde. Hij liep vaker met laarzen aan dan met schoenen.
Hij reisde graag, niet alleen naar Rome maar ook was hij in Amerika, een land dat hij bewonderde ‘omdat iedereen van welke rang of stand ook, gelijk was. Heel anders dan hier in Nederland’. Over die reizen en wat hij beleefd had kon hij nog jaren vertellen tijdens zijn preken.
De oude kerk van Beckum moest vervangen worden en pastoor Osse had een plan gemaakt voor een nieuwe kerk met de hoogste toren van Twente. Het plan werd afgewezen. Toch hield hij een collecte met de volgende woorden: ‘Leu ’t geet zo niet langer, as ’t dak (van de oude kerk) noar beneden pleert, dan goat d’r dreehonderd boeren dood en moar eenen pastoor’. Overigens bij collectes keek hij altijd de andere kant op. Hij hoefde niet te zien wat men gaf. Hij vond dat de kerk wel op een andere manier aan geld kon komen: zo verkocht hij zelf het fruit uit zijn boomgaard ten behoeve van de kerk. Maar hij laste wel een collecte in voor iemand uit het dorp die door omstandigheden in financiële nood was – hij keek dan goed wat men gaf en wanneer het volgens hem niet genoeg was, kwam hij nog een keer langs. Zoals gezegd, van verzuiling moest Heeroom Osse niets hebben. In de herfst stond een bord in de tuin van de pastorie: te koop appels en peren, ook voor gereformeerden.
Pastoor Osse had één hobby, waarvan slechts intimi op de hoogte waren: schrijven. Hij schreef hele verhandelingen over taal en ontwikkelde een taalmethode om zijn geheel zelf ontwikkelde theorie over het leren van taal in praktijk te brengen. Het was een onbegrijpelijke theorie die er grofweg op neer kwam: leer kinderen op jonge leeftijd Latijn te spreken en met behulp van speciaal door hem ontwikkelde lesmethoden kunnen ze gemakkelijk meer vreemde talen leren. Hij heeft de methode ook toegepast en een aantal kinderen bijles gegeven. Sommigen van hen konden later vele talen spreken. De theorie was gebaseerd op klankleer en ging uit van de overeenkomsten tussen talen. Hij kon zijn ideeën echter niet op een begrijpelijke manier ordenen en op schrift stellen. Zijn boekje Eén Menschentaal, dat hij onder pseudoniem schreef, beleefde verschillende gewijzigde drukken maar raakte hij aan de straatstenen niet kwijt. Schrijver en hoogleraar Anton van Duinkerken, één van de velen die het boekje toegezonden kreeg, schreef na het lezen ervan: ‘Gewone mensen proberen van hun eigenaardigheden af te komen, maar pastoor Osse van Beckum conserveert ze voor het nageslacht’. In 1937 vertrok de auteur Osse met zijn leerlinge Anneke Scholten, die het boekje in het Italiaans zou vertalen, naar Rome. Tevergeefs, de kerkelijke autoriteiten wezen ‘Una e la lingua humana’ volstrekt af. Een grote teleurstelling voor de Beckumse pastoor. Na zijn dood werden grote stapels nog ingepakte exemplaren van ‘Eén Menschentaal’ gevonden. Ze werden verbrand in de pastorietuin.
Over weinigen zijn zoveel anekdotes bekend dan over pastoor Osse, toch was hij volgens biograaf Rinus Scholten geen lolbroek of grappenmaker. Hij was een rustig en sociaal-voelend man met droge humor.
Auteur: Tonny Peters