Karel Schönfeld Wichers

dialectonderzoeker en reiziger

Karel Schönfeld Wichers (1901-1992)


Karel Diederik Schönfeld Wichers (Naarden 1901 - Rijssen 1993) had een bekende broer, Herman Pieter, beter bekend onder zijn auteursnaam Belcampo. Aanvankelijk hadden beiden veel gemeen: ze studeerden allebei notarieel recht, in het voetspoor van hun vader, die zich als notaris in Rijssen had gevestigd, en beiden maakten ze voor de Tweede Wereldoorlog lange reizen door Europa. Daarna verliep hun leven totaal anders. ‘Meneer Karel’, zoals hij door de Rijssenaren werd aangesproken, verwierf geen nationale bekendheid, maar des te meer in Rijssen. Karel kon zelfs notaris worden. Toen hij al keurig gekleed en wel op weg was om beëdigd te worden, keerde hij plotseling terug naar huis, waar de kameraden al zaten te wachten om het feit te vieren. Hij had zich bedacht. Hij wilde zijn vrijheid houden en dus liever kandidaat-notaris blijven. Zijn motto was nu eenmaal ‘liever vrije tijd dan geld’. De vrijgezelle Karel nam alle tijd voor zijn grote hobby’s: het dialect van Rijssen en reizen. Uit de eerste kwam een aantal woordenboeken van het dialect van Rijssen en Twente voort, uit de tweede een groot aantal reisverhalen in het ‘Riessens’.

Dialect en heemkunde
In een tijd dat er nog onvervalst dialect werd gesproken legde Karel Schönfeld Wichers de woorden die hij opving nauwkeurig vast. Hij ondervroeg zijn plaatsgenoten over de precieze uitspraak en betekenis. Zijn opgedane kennis legde hij voor het eerst vast in het in 1959 verschenen Woordenboek van het Rijssens dialect. Zijn echte monnikenwerk verscheen in 1979: Woordenboek Nederlands-Twents, dat in 1983 werd vervolgd met een uitgave Twents-Nederlands. Hij was, volgens Gerrit Kraa in zijn uitgebreidere artikel in Jaarboek Twente (1994), zeer eigenzinnig wat betreft spellingsregels. De schrijfwijze moest zo natuurgetrouw mogelijk de klank nabootsen. Toch was hij een tegenstander van fonetisch schrift. Dit maakte dat zijn klank- en vormleer van het Rijssens/Twents dialect nogal ingewikkeld was en voor buitenstaanders, maar ook ingewijden soms moeilijk te volgen was. Toch heeft Karel Schönfeld Wichers op taalkundig gebied veel bijgedragen aan de kennis van het dialect. Bovendien was hij een groot propagandist van het dialect, hoewel hij dialect of streektaal geen juiste benaming vond voor ‘de taal die begin onzer eeuw nog de rijksgrens tussen Twente en de Nedergraafschap Bentheim trotseerde’. Ook in de heemkunde was hij zeer geïnteresseerd. Hij behoorde tot de eerste bestuursleden van de stichting Oudheidkamer Riessen.

Reizen
Reizen deed Karel Schönfeld Wichers voor de oorlog al, toen nog te voet en per fiets. In de jaren vijftig ontwierp hij echter de voorloper van de camper, de Kueklkoare, de ‘kakelkar’, een houten opbouw op het onderstel van een kleine Renault-vrachtwagen. Door de extra plekken op het achterbalkon was er plek voor 4 à 5 personen. Hij reisde soms alleen, maar liever met een of meerdere reisgenoten en een aantal keren met ‘de mùege’, de jongelui, zoals hij ze aanduidt in zijn verhalen. Namen noemt hij niet, maar ze waren een generatie jonger dan hijzelf, nog niet gebonden aan een gezin, in de woorden van Karel nog niet ‘vuur ’t gaas’ en ze konden het zich veroorloven om er een aantal weken tussenuit te gaan. Voor aanvang van een grote reis ging Karel eerst langs bij de heren van ’n Stoom, de Jutefabriek van Ter Horst, om te vragen wie er in aanmerking kwamen om met hem mee te reizen. Niemand die daar vreemd van op keek. Soms reisde hij met iemand apart; zo trok hij in 1959 met de kunstschilder Jan Broeze uit Elzen naar Spanje.

Zijn reisverhalen geven een mooi beeld van de jaren vijftig, zestig en begin zeventig. Eigenlijk was in die tijd heel veel mogelijk, want je kon overal komen met de fiets op de trein, je kon kamperen langs de weg. Je ging op de bonnefooi, aan reisverzekeringen dacht niemand. De reizen waren low-budget. Het eten was eenvoudig en eenzijdig, maar na een lange dag wandelen, fietsen of reizen met de Kueklkoare smaakten bruine bonen met worstjes uit blik uitstekend; evenals brood met kaas met een grote kan koffie. Mijnheer Karel was sober maar niet gierig, dus ook lokale gerechten moesten geproefd worden. Het leverde vaak wantrouwige blikken op van zijn reisgezellen. Op één ding werd niet beknibbeld: wijn. Het duurde meestal even voor meneer Karel de jongelui aan de rode wijn had, maar daarna werd er altijd op toegezien dat er voldoende voorraad was. Smaakte de wijn op een terras goed en was er contact met de lokale gasten van het café, dan kon het heel laat worden en kostte het moeite voor de nacht nog een slaapplaats te vinden. De mùege en andere medereizigers lieten het bepalen van de route graag over aan de bereisde Karel. Maar als ze zich op een bepaalde locatie begonnen te vervelen, hoefden ze maar terloops op te merken dat er ratten gesignaleerd waren om Karel re doen besluiten direct weer door te reizen naar elders.

Tijdens zijn reizen schreef Karel ontelbare dichtbeschreven kaarten aan familie, vrienden en bekenden, waarbij hij steevast begon met ‘Verearde kunnegn’. Zo kon iedereen precies volgen wat hij allemaal beleefde. Op zijn oude schrijfmachine, een Oostduitse Erica, klein koffermodel, typte Karel zijn aantekeningen, die hij tijdens zijn reizen maakte, uit. De typemachine was zo’n beetje de enige luxe die hij bezat. In zijn boshut in het Rijssense veld, waar hij de tweede helft van zijn leven permanent woonde, was ook geen plaats voor luxe artikelen. Die kon hij missen als kiespijn. Op zijn reizen bleef hij met een oud stereo-toestel foto’s maken, die hij ook afdrukte in zijn boeken - met een handleiding hoe je de foto’s zodanig moet bekijken dat je er diepte in ziet - en die hij ook graag thuis vertoonde. Gerrit Kraa hierover in zijn artikel in Jaarboek Twente over Schönfeld Wichers: ‘De leu mosn dan kiekn noar twee dezelfde plaatjes en dan mear net zo lange koekeloern tot ze deepte zagen of krek deern asof ze deepte zachn’. Later maakte hij er nog een ‘kiekkaste’ bij, zodat de stereo-dia’s nu nog in het Rijssens Museum bekeken kunnen worden.

Hoewel hij afgezonderd leefde, was hij geen kluizenaar. Zijn vriend Jan Eshuis woonde, ondanks de kleine behuizing, met vrouw en kind bij hem in, totdat ze een huis toegewezen kregen. Jans broer was overleden aan de ziekte van Weil, opgelopen tijdens een van de reizen. Karel voelde zich daardoor verantwoordelijk. Toen het eerste kind werd geboren kwam Karel direct met zijn trekharmonica een deuntje spelen. Muziek, dat hoorde bij de opvoeding! De ‘boshut’, zoals zijn optrek genoemd werd, was eigenlijk een garage die zijn vader had laten bouwen op een stukje woeste grond, dat hij verworven had. Karel kwam er graag om van de vogels en planten te genieten en de Rijssense benamingen te achterhalen, die hij later weer verwerkte in zijn woordenboeken. Op een gegeven moment is hij er gaan wonen. Beroemd was ook de tarzanslinger die in het bos bij zijn huisje in de hoge bomen hing, waarmee kinderen gewoon mochten spelen.

Hij ontving regelmatig bezoek. Dick ter Harmsel herinnert zich de verhalen van zijn vader, evenals hijzelf voorzitter van de Oudheidkamer Riessen, over de zomeravonden bij de boshut, waar men tot diep in de nacht bijeenzat. Soms was meneer Karel zelf al gaan slapen. Zijn verjaardagen werden opgeluisterd met muziek en wijn en naast familie, collega’s van het notariskantoor en oud-reisgenoten waren ook velen die iets te betekenen hadden op het gebied van heemkunde en dialectstudie hierbij aanwezig. Hij had vele ‘kunnegn’, een Twents woord voor zowel ‘vrienden’ als ‘bekenden’. Praten deed hij graag maar niet in het openbaar. Hij hield niet van ‘opgebloazn spil’. Toen hij zich toch eens had laten verleiden tot het geven van een lezing over zijn reizen, stelde hij de dia-projector op, deed het licht uit en zette de bandrecorder aan waarop hij zijn tekst had ingesproken.

Pas eind jaren tachtig gaf hij zijn reisverhalen uit. In 1985 Noar ’t vuerspiejege aejlaand, een verslag van een zesweekse fietstocht naar en op Sicilië. In 1989 verscheen Reajsbreeve oet de Kueklkoare, een gebundelde serie verhalen over reizen te voet, per fiets en in de Kueklkoare door Frankrijk, Spanje en Italië.

Karel Schönfeld Wichers was door zijn levensstijl, zijn kennis van dialect en heemkunde en zijn liefde voor muziek een inspiratiebron voor velen. Zijn oude vriend Jan Eshuis heeft met enkele trouwe kameraden bij Karel gewaakt, in zijn laatste uren. Hij stierf in 1993 met op de achtergrond accordeonmuziek.

Auteur: Tonny Peters; met dank aan Gerrit Kraa en Dick ter Harmsel
Geboren:   22-05-1901 Naarden
Overleden:   19-11-1992 Rijssen
Publicaties:   Literatuur: G.J. Kraa. Karel van 'n netoares; 1901-1903, Mr. K.D. Schönfeld Wichers In: Jaarboek Twente 1994, p. 68-80 Dick ter Harmsel. In memoriam Mr. K.D. Schönfeld Wichers In: Stad en Land, orgaan van de Twente Akademie, 1993, p. 6-7 Publicaties van K.D. Schönfeld Wichers: Woordenboek van het Rijssens dialect 1959. 114 p. Woordenboek Nederlands-Twents 1979. Hengelo : Vereniging Oudheidkamer Twente. 2 delen. 604 p. Noar 't Vuerspiejege aejland Utrecht : Matrijs, 1985. 88 p. Raejsbreewe oet de kueklkaoare : een gebundelde serie reisverhalen : te voet, op de fiets en in de kueklkoare door Frankrijk, Spanje en Italië. Rijssen : Stichting voor Oud-Twentse volkstaal, 1989. 314 p.
Laatst bijgewerkt op:   16-04-2014