John Abraham Ledeboer
John Abraham Ledeboer werd op 21 april 1915 te Enschede geboren als zoon van Karel Willem Ledeboer en Edith Mary Hodson. Hij overleed te Schiermonnikoog op 3 juni 1970. Ledeboer behoorde tot één van die families die sinds de eerste decennia van de negentiende eeuw leiding gaven aan de Enschedese textielnijverheid en daarmee een stempel hebben gedrukt op de industriële en maatschappelijke ontwikkeling aldaar. Ook hij leverde aan beide een geheel eigen bijdrage in overeenstemming met het specifieke karakter van de periode waarin hij actief was. Dat was het tijdvak 1945 tot 1970: naoorlogs herstel van de Nederlandse katoenindustrie, een decennium van bloei met hoop op langer en daarna afbrokkeling, inkrimping en neergang. Vooral in de eerste helft van dit tijdvak wist Ledeboer, die door opvoeding, studie en huwelijk geleerd had over de grenzen van Twente en Nederland te kijken, aan de vanouds inheemse industrie impulsen te geven tot vooral maatschappelijke vernieuwing. Na voorbereidende opleidingen in Enschede studeerde Ledeboer aan de universiteit van Manchester, waarbij hij uiteindelijk een studierichting koos die hem voorbereidde op een leidinggevende functie in de familie-onderneming, de in 1911 opgerichte N.V. Spinnerij Oosterveld te Enschede. Het voltooien van zijn studie werd hem onmogelijk gemaakt door het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog; tijdens de mobilisatie en de oorlogsdagen diende Ledeboer als kornet der bereden artillerie.
Na de bevrijding trad hij in dienst van Spinnerij Oosterveld, waar hij in 1948 in de directie werd opgenomen. Het bedrijf was in 1943 door de bezetter als magazijnruimte gevorderd, waarna de produktie stil was komen te liggen, en had vervolgens in hetzelfde jaar bij een bombardement zware schade opgelopen aan gebouwen en machines. Deze oorlogsschade, het ontbreken van inkomsten gedurende enkele jaren en de afvloeiing van personeel vormden het dal waaruit de onderneming slechts langzamerhand omhoog kon klimmen. Maar dit bood ook de mogelijkheid om naast nieuwe produktietechnieken andere wijzen van organisatie en leiding geven dan voor de oorlog gebruikelijk waren, in praktijk te brengen.
Oosterveld, dat oorspronkelijk slechts een beperkt assortiment van katoenen garens had gesponnen, bracht in de jaren vijftig en zestig met de verwerking van kunstmatige en synthetische vezels een produkt op de markt dat aansloot bij de kwalitatieve veranderingen in de Nederlandse katoenindustrie. Voor deze veranderingen waren technische aanpassingen nodig, maar ook een andersoortige bijdrage van uitvoerend personeel en kader. De hierbij opgedane ervaringen, maar ook herinneringen aan de felheid der vooroorlogse sociale conflicten alsmede de moedgevende samenwerking onder de druk van de bezetter, brachten Ledeboer ertoe zelf een aantal initiatieven te nemen of die van anderen te ondersteunen op het gebied van organisatie, personeelsbeleid en ook scholing en opleiding voor de gehele bedrijfstak. Daarin ligt dan ook zijn betekenis voor de Twentse textielindustrie als geheel. Die industrie immers moest in de jaren na de oorlog een achterstand op technisch, commercieel en sociaal gebied inhalen als gevolg van de situatie zowel in de vooroorlogse crisistijd als in de eigenlijke oorlogsjaren. Technische vernieuwingen waren achterwege gebleven, de traditionele markten waren afgesloten, in plaats van katoen moesten de meest wonderbaarlijke ersatzstoffen, vaak van inferieure kwaliteit, worden verwerkt en vooral in de crisisjaren was onder de regionale bevolking een diepgewortelde aversie tegen de textielindustrie gegroeid.
Een eerste initiatief om de maatschappelijke achterstand in te lopen was de oprichting in 1949 van de Stichting Textielvak, waarvan Ledeboer de eerste en gezichtsbepalende voorzitter is geweest. Deze stichting, met als leden vrijwel alle ondernemingen uit het Twents-Gelderse textielgebied en als bestuur drie werkgevers en drie bestuurders van de erkende vakbonden, was voortgekomen uit de Commissie Aanzien Textielvak; zij kreeg allengs een steeds ruimer arbeidsveld. Onder het voorzitterschap van Ledeboer groeide de stichting uit tot een instelling, die actief was op het gebied van interne en externe voorlichting, public relations, scholing en onderzoek en daardoor ook van betekenis was voor het industrieel klimaat van Twente als geheel. Ledeboer nam actief deel aan de activiteiten, presideerde de periodieke lunchbijeenkomsten, verzorgde de contacten met de pers en was onder andere lid van de werkcommissie voor het sociologisch onderzoek naar de Twents-Achterhoekse textielindustrie, dat resulteerde in het rapport Beeld en Werkelijkheid. Enkele jaren hierna volgde, mede door toedoen van Ledeboer, de Stichting Personeelsbeleid als samenwerkingsverband van een achttal ondernemingen ter coördinatie en stimulering van ieders eigen personeelsbeleid. Dit voorbeeld vond navolging in de Zaanstreek en Groningen. Op technisch gebied was Spinnerij Oosterveld - en daarmee Ledeboer- betrokken bij de werkzaamheden van de ook in die tijd opgerichte Stichting Onderlinge Research, waarin een aantal spinners produktiegerichte research verrichtten.
Uit de aandacht voor deze veelheid van onderling samenhangende gebieden vloeide logischerwijs bemoeienis met het beroepsonderwijs voor de textielindustrie voort, en zo was Ledeboer voorzitter van de in 1954 opgerichte Textielvakschool in Enschede en van de in 1956 volgende Uitgebreid Technische Textielschool aldaar. In beide scholen werd geëxperimenteerd met een vorm van onderwijs gericht op de nieuwe ontwikkelingen binnen de textielindustrie. Samenwerking was in die jaren in Twente geen uitzondering meer en er zijn meer vormen daarvan te noemen dan de bovengenoemde. Samenwerken was ook noodzakelijk toen 'de katoen een dubbele reuzenzwaai aan de rekstok moest maken'. Eén van de grotere concentraties waarmee men deze krachttoer hoopte te volbrengen, was de in 1962 opgerichte Koninklijke Nederlandse Textiel Unie (KNTU). Spinnerij Oosterveld maakte hiervan deel uit, maar het bedrijf werd in 1967 gesloten. Ledeboer werd toen directeur van N. V. Katoenspinnerij Bamshoeve. Door zijn overlijden in 1970 maakte hij de liquidatie van de KNTU in 1973 niet meer mee.
Buiten de textielindustrie maakte Ledeboer zich verdienstelijk voor zijn vaderstad, onder andere als lid van het College van Curatoren van het Gemeentelijk Lyceum en van de Culturele Raad. Hij was tevens voorzitter van de commissie voor de bouw van het rusthuis van de Nederlandse Hervormde gemeente Het Naoberhuis. Ledeboer werd in 1956 benoemd tot officier in de Orde van Oranje-Nassau en in 1961 onderscheiden met de De-Maerepenning. De menselijke en zakelijke betekenis van John A. Ledeboer ligt in de wijze waarop hij vorm heeft weten te geven aan een nieuwe visie en aan daaruit voortspruitende initiatieven op het gebied van de maatschappelijke kant van het industrieel ondernemen. Daardoor heeft hij eraan meegewerkt dat de Twentse textielindustrie in het derde kwart van deze eeuw vernieuwingen heeft doorgemaakt. Deze vernieuwingen hebben weliswaar niet kunnen verhinderen dat een belangrijk deel van deze industrie ten onder ging, maar hebben er wel toe bijgedragen dat het hieruit voortkomende menselijk leed niet werd verhevigd door diepgewortelde sociale tegenstellingen en bittere haat, waar deze industrie zo lang model voor stond.
John Abraham Ledeboer huwde op 18 oktober 1939 te Enschede met Annemarie Josephine Oswald, geboren te Luzern (Zwitserland) op 8 december 1912. Uit dit huwelijk werden twee zoons geboren.
Auteur: A.L. van Schelven
Uit: Overijsselse biografieën