Willem Bogtman (1882-1955)
Willem Bogtman werd geboren op 7 februari 1882 in Bergen-NH als jongste zoon van Albert Bogtman en Trijntje Bruin. Zijn vader oefende daar het beroep uit van huisschilder. Nadat Willem de Ambachtsschool in Alkmaar had doorlopen, verliet hij zijn ouderlijk huis om, als jongen van pas vijftien jaar, als decoratie- en huisschilder te gaan werken bij een Amsterdamse huisschilder. In zijn spaarzame vrije tijd zag hij toch nog kans om 's avonds tekenlessen te gaan volgen aan de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten te Amsterdam. Zijn leermeester was professor August Allebé.
In 1903 aanvaardde hij een baan als leraar tekenen en schilderen aan de pas opgerichte Ambachtsschool te Steenwijk. Gedurende de voorbereidingen voor een feestelijke optocht in 1904, waarvoor hij een praalwagen had ontworpen, leerde hij zijn latere vrouw Maria Grietje Geertruida Wicherson kennen. Zij was een dochter van D.H. Wicherson, de eigenaar van de nog altijd bestaande Houthandel Wicherson BV aan het Steenwijkerdiep te Steenwijk. D.H. Wicherson was degene die als geen ander inzag over welke artistieke kwaliteiten zijn schoonzoon beschikte en hem daarin overal, vooral financieel, steunde.
In oktober 1912 begon Willem Bogtman een eigen atelier voor gebrandschilderd glas en glas-in-lood in Heemstede (nu gemeente Haarlem). Hier maakte hij in 1913 onder andere een grote ingangspartij voor het kantoor van zijn schoonvader in Steenwijk. Zijn grote doorbraak als self-made glazenier kwam in 1916 na zijn grandioze prestatie aan het Scheepvaarthuis in Amsterdam, waarvoor hij niet alleen een grote glazen overkapping van 106 m2 ontwierp, maar dit werk ook nog eens hoogstpersoonlijk uitvoerde. Tegenwoordig staat dit kunstwerk in glas-in-lood, samen met de schitterende door A. le Comte in 1921 gemaakte glas-in-loodramen in het trapportaal van de villa Rams-Woerthe te Steenwijk, op de plaatsen 9 en 10 van de door de UNESCO geselecteerde Top 10-objecten uit het Nederlands Cultuurhistorisch Erfgoed.
In 1917 betrok het inmiddels te klein geworden bedrijf een geheel nieuw, nog altijd bestaand, atelier aan de Zuider Emmakade 45 te Haarlem, ontworpen door de bekende Amsterdamse Schoolarchitect G.F. la Croix, dezelfde die ook het ontwerp maakte voor de Eerste Steenwijker Kunst en Aardewerkfabriek (ESKAF) te Steenwijk. Vanaf dat moment kwamen nu ook, ondanks een moordende concurrentie, de opdrachten van vooral scheepvaartondernemingen binnenstromen. Behalve talloze ramen naar eigen ontwerp (meer dan vierhonderd!) voor kerken, kantoren, raadhuizen, banken, passagiersschepen en particuliere woningen, vervaardigde Bogtman ook ramen, ontworpen door anderen, zoals R.N. Roland Holst, G. Rueter, J. Toorop en L. Boermeester. Verder lieten alle leerlingen van Roland Holst hun kunstwerken bij W. Bogtman uitvoeren.
Naast zijn onovertroffen vakkennis op het terrein van het gebrandschilderd glas en glas-in-lood voor wat betreft nieuw uit te voeren werken, is zijn naam onlosmakelijk verbonden gebleven aan grote restauratiewerken, waaronder die van de zeventiende-eeuwse gebrandschilderde ramen in de Grote of Sint-Nicolaaskerk te Edam. Tijdens die werkzaamheden bekwaamde hij zich in het lezen van Oud-Schrift om de oude teksten op de te restaureren glazen beter te kunnen lezen en de herkomst ervan te kunnen vaststellen. Mede daardoor werd hij een autoriteit op het terrein van de heraldiek of wapenkunde, niet alleen in Nederland maar ook daarbuiten. Hij kon daarover ernstig van mening verschillen met andere deskundigen; het vervelende voor hen was echter dat Willem Bogtman in negen van de tien gevallen gelijk had. Zijn kennis daarvan was werkelijk fenomenaal!
Naast zijn activiteiten als glazenier is Bogtman ook zeer actief geweest op het terrein van de kunstnijverheid. Een paar voorbeelden: batikken, behangselontwerpen, tinfiligrain in beton of eterniet, mozaïeken in steen en/of glas, aardewerk (onder andere voor de ESKAF te Steenwijk), damast, woninginrichting, lettertypes, boekomslagen enzovoort. Helaas is van dat alles niet veel meer bewaard gebleven.
Bovendien was hij op theoretisch gebied zeer actief op het terrein van het ornament. Zo schreef hij ondere andere 'Het ontwerpen van ornament op systeem en naar natuurvormen' (1905) en 'Methodisch ontwerpen van ornament' (1913). Het is haast niet voor te stellen wat deze duivelskunstenaar naast zijn gewone dagelijkse werk nog heeft gepresteerd op het gebied van schilderijen, pentekeningen, aquarellen; altijd was hij bezig. Naast zijn lidmaatschap van de Nederlandsche Vereeniging voor Ambachts- en Nijverheidskunst (de VANK) was hij zijn hele leven lang lid van de illustere Haarlemse kunstenaarsvereniging 'Kunst Zij Ons Doel'.
Opvallend is dat in Steenwijk gelukkig nog veel van zijn hand is bewaard gebleven: een prachtig roosvenster in de aula van de uitvaartvereniging 'De Laatste Eer' aan de Kornputsingel, drie ramen, een geschenk van D.H. Wicherson, in de oude raadszaal van de villa Rams-Woerthe, de ingangspartij in het kantoor van Houthandel Wicherson BV aan het Steenwijkerdiep, zes fraaie bovenlichten in de serre van Makelaardij De Boer en Ten Hoeve aan de Kornputsingel en het gedenkraam dat hij maakte ter nagedachtenis aan de stichter van de RHBS te Steenwijk, J.H. Tromp Meesters. Dit laatst genoemde voorbeeld van zijn vakmanschap bevindt zich sinds 1983 in de huidige RSG aan de Lijsterbesstraat 1 te Steenwijk.
Hij was regelmatig in Steenwijk te vinden en nam ook actief deel aan het sociale leven. Veel van zijn vrije tijd bracht hij door op het landgoed van zijn schoonouders in De Bult. Hier legde hij vele prachtige stukjes natuur op het schilderdoek vast. Bovendien was hij de ontwerper van het zomerverblijf van zijn schoonouders, 'De Paddestoel'; het is nog steeds te vinden bij de hoofdingang van camping 'De Kom' in De Bult.
Tijdens een feestelijke bijeenkomst van Kunst Zij Ons Doel te Haarlem op 24 september 1955 werd Willem Bogtman getroffen door een hartaanval en overleed ter plaatse.
Auteur: drs. H. Spreen
Oorspronkelijk verschenen in: Stad en Wold: de gemeenten Steenwijk en Steenwijkerwold in de twintigste eeuw. Steenwijk : Hovens Gréve, 1999.