Alexander Hegius (1439-1498)
Alexander (Sander) Hegius (Heck, Hek, van den Heck, Burgsteinfurt 1439/1440 – Deventer 1498) is niet, zoals lang werd aangenomen, in Heek, maar in Burgsteinfurt geboren. Hij bezocht waarschijnlijk de Latijnse school in Munster, waar hij vermoedelijk Rudolf von Langen leerde kennen, en studeerde van 1456 tot 1463 in Rostock. In 1469 werd hij rector van de Latijnse school in Wesel. Wat hij in de tussenliggende periode deed, is onbekend. Van 1474 tot 1483 leidde hij de Latijnse school in Emmerik. In 1479 ontmoette hij hier Agricola, die hem Grieks leerde. Met hem ontstond een hechte vriendschap, zoals uit de bewaard gebleven correspondentie blijkt (drie brieven van Agricola, één van Hegius). De vriendschap had iets ongelijkwaardigs, omdat Agricola zich als een schoolmeester en Hegius zich als een schuchtere leerling gedroeg.
In 1483 vertrok Hegius naar Deventer, waar hij tot aan zijn dood aan het hoofd stond van de Latijnse school. Tijdens zijn rectoraat beleefde de school een grote bloeiperiode, die talloze leerlingen overal vandaan naar Deventer trok. Hegius moet een begenadigde en enthousiasmerende docent zijn geweest. Voor de verspreiding van het humanisme in de Noordelijke Nederlanden en het aangrenzende Duitsland heeft hij met zijn school een belangrijke schakelfunctie gevormd. Een belangrijke vernieuwing was de invoering van het Grieks is het lesprogramma. Als docent is Hegius belangrijker geweest dan als auteur. Naast Erasmus behoren verder onder meer Hermanus Buschius, Jacobus Faber, Cornelius Aurelius, Willem Hermans, Nicolaus Lesdorpius, Gerardus Listrius, Johannes Murmellius en Gerardus Noviomagus tot zijn leerlingen.
Johannes Butzbach is de leerling die in zijn Odeporicon het meeste over zijn schoolperiode in Deventer (1497-1500) heeft geschreven. Buschius droeg zijn eerste dichtbundel (Carmina tumultuaria) aan zijn leermeester op. Agricola bezocht Hegius in 1484 in Deventer en zou toen ook Erasmus ontmoet hebben. Met Wessel Gansfort was Hegius eveneens bevriend, zoals blijkt uit een brief die hij hem schreef. Hegius bezocht in zijn Deventer periode de bibliotheek van Nicolaus Cusanus in Bernkastel-Kues en kort voor zijn dood Johannes Trithemius, abt van het klooster Sponheim. Hegius leefde zeer sober en was een noeste werker, die ook 's nachts bezig was. Hij woonde in huis bij de drukker Richard Pafraet, die hij vermoedelijk adviseerde bij diens uitgaven. Omgekeerd kan hij door hem ook beïnvloed zijn. Zeer godsdienstig als hij was zou hij op latere leeftijd tot priester zijn gewijd.
Het was Hegius' leerling en latere collega Jacobus Faber, die in 1503 een editie verzorgde van de Carmina en de Dialogi. Voordien waren enkele dialogen in afzonderlijke uitgaven verschenen. Zowel zijn proza en poëzie, voor educatieve doeleinden geschreven, vertonen geen hoge literaire kwaliteit. De meeste dialogen, die filosofische en theologische onderwerpen bevatten, hebben nog een sterk middeleeuws karakter. Pas in zijn "Farrago" en "Contra modos significandi invectiva", waarin hij zich voor correct (= antiek) Latijn beijvert, manifesteert hij zich als humanist. Zijn gedichten zijn vooral godsdienstig en moralistisch, bestrijden ondeugden en wekken op tot een rechtschapen leven. Daarnaast zijn een brief aan Agricola en een aan Wessel Gansfort bewaard gebleven.
Auteur: Jan Bedaux (Stadsarchief en Athenaeumbibliotheek)